Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2006, AW1816, 04/00508

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2006, AW1816, 04/00508

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
14 maart 2006
Datum publicatie
13 april 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AW1816
Formele relaties
Zaaknummer
04/00508
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:11, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22j

Inhoudsindicatie

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar heeft verklaard op grond van overschrijding van de bezwaartermijn.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 04/00508

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 52.601,=. De Inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar tegen voormelde aanslag niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 november 2005 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde, A, verbonden aan B gevestigd te Y, alsmede, namens de Inspecteur, de heer C.

1.4. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

1.6. Het hof heeft in deze zaak op 9 december 2005 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 13 december 2005 aan partijen verzonden.

1.7. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad der Nederlanden heeft bij schrijven van 23 januari 2006 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Het aanslagbiljet is gedagtekend 7 november 2003. Aan belanghebbende is met dagtekening 23 januari 2004 een aanmaning gezonden betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002. Deze aanmaning is geadresseerd aan X, a-straat 1, 0000 AA Y.

Belanghebbende heeft bij schrijven van 4 februari 2004, ontvangen door de Inspecteur op 5 februari 2004, tegen de aanslag bezwaar ingediend. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 10 februari 2004 is belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

2.2. Volgens het bevolkingsregister van de gemeente Y is belanghebbendes voormalige adres, te weten b-straat 2, 0000 BB Y, op 30 oktober 2003 gemuteerd in "a-straat 1, 0000 AA Y" met de aantekening dat belanghebbende op 29 oktober 2003 is verhuisd.

2.3. Belanghebbende is in bezwaar niet gehoord overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Belanghebbende heeft in de bezwaarfase evenmin een verzoek gedaan om te worden gehoord, zoals is bepaald in artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR).

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar heeft verklaard op grond van overschrijding van de bezwaartermijn.

Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

- Het bezwaarschrift moet worden geacht te zijn gericht tegen de aanslag.

- Belanghebbende heeft de aanslag nooit ontvangen. Hij heeft alleen de aanmaning ontvangen. Het is onmogelijk voor belanghebbende aan te tonen dat hij de aanslag niet heeft ontvangen. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding aangezien belanghebbende de aanslag nooit heeft ontvangen.

- De Inspecteur beschikt slechts over een computeruitdraai van de aanslag. Hieruit kan ik niet opmaken dat de aanslag is verzonden, en, mocht deze wél zijn verzonden, op welke datum dit is gebeurd.

- Belanghebbende heeft de gemeente het juiste adres doorgegeven. Hij heeft het postkantoor niet verzocht de post na verhuizing door te sturen naar zijn nieuwe adres. Heel wat mensen weten niet dat post na verhuizing aan het nieuwe adres kan worden nagezonden.

- Uit de jurisprudentie volgt dat als de aanslag niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, de bezwaartermijn niet meteen aanvangt. Gezien de computeruitdraai kun je zeggen dat de aanslag de voorgaande dag wordt geacht te zijn verzonden.

- Belanghebbende heeft wél de vereiste aangifte gedaan.

- Er is sprake van schending van de hoorplicht. Er heeft weliswaar een telefoongesprek plaatsgevonden, maar dat is geen horen.

- Ik handhaaf mijn grief met betrekking tot artikel 10:3 van de Awb, ook al kan ik niet controleren of hiervan daadwerkelijk sprake is aangezien mijn cliënt de aanslag niet heeft ontvangen.

- Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van proceskosten.

Inspecteur:

- Het bezwaarschrift moet worden geacht te zijn gericht tegen de aanslag.

- De aanslag is met dagtekening 7 november 2003 op 28 oktober 2003 aan belanghebbende verzonden.

- Het bezwaarschrift is niet-ontvankelijk als gevolg van overschrijding van de bezwaartermijn. Ik heb de gang van zaken in mijn verweerschrift uiteengezet. De belastingplichtige moet ervoor zorgdragen dat de post op zijn nieuwe adres wordt bezorgd.

- Belanghebbende heeft niet de vereiste aangifte gedaan.

- Ik handhaaf mijn stelling dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in zijn bezwaar is verklaard.

- Voor wat het betreft het feit dat belanghebbende niet is gehoord wijs ik het hof erop dat hiertoe ook geen verzoek is gedaan door belanghebbende. Ik verwijs naar mijn verweerschrift.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het aanslagbiljet is gedagtekend 7 november 2003. Belanghebbende heeft bij schrijven van 4 februari 2004, ontvangen door de Inspecteur op 5 februari 2004, tegen deze aanslag bezwaar ingediend.

4.2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt ingevolge artikel 22j Algemene wet inzake rijksbelastingen, aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. In een dergelijk geval vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking. In het geval van belanghebbende is deze termijn derhalve aangevangen op 8 november 2003.

4.3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt in gevolge het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb zes weken. De bezwaartermijn eindigde voor belanghebbende derhalve op 19 december 2003. In geval van verzending per post is ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

4.4. Nu het bezwaarschrift van 4 februari 2004 eerst zes weken na afloop van de bezwaartermijn, te weten op 5 februari 2004, door de Inspecteur is ontvangen, kan het noch conform artikel 6:9, eerste lid, van de Awb noch conform het tweede lid, van dit artikel, als tijdig ingediend worden aangemerkt.

4.5. Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan dan ingevolge het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb nog slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.

4.6. Belanghebbende heeft te dier zake gesteld het aanslagbiljet nimmer te hebben ontvangen, hij eerst na ontvangst van de aanmaning inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 met dagtekening 23 januari 2004 van deze aanslag op de hoogte is geraakt en dientengevolge eerst kort hierna bezwaar tegen deze aanslag heeft ingediend. Gelet op deze omstandigheden stelt belanghebbende dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voorts stelt belanghebbende dat het aan de Inspecteur is om aannemelijk te maken dat de aanslag is verzonden en dat die aan het juiste adres is aangeboden.

4.7. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift gesteld het aanslagbiljet op 28 oktober 2003 te hebben verstuurd naar het voormalige adres van belanghebbende "b-straat 2, 0000 BB Y". Voorts heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat volgens het bevolkingsregister van de gemeente Y belanghebbendes adres op 30 oktober is gemuteerd in "a-straat 1, 0000 AA Y" met de aantekening dat belanghebbende op 29 oktober 2003 is verhuisd.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene lijkt het zeer wel mogelijk dat het aanslagbiljet niet door belanghebbende is ontvangen. Het hof overweegt echter dat de Inspecteur ten aanzien van het versturen van de aanslag conform de hiervoor geldende wettelijke verplichtingen heeft gehandeld door de aanslag naar het hem laatst bekende adres van belanghebbende te verzenden. Belanghebbende had zorg moeten dragen voor het tijdig doorgeven van de adreswijzing aan de Inspecteur dan wel gebruik moeten maken van de gratis verhuisservice van de TPG ten einde problemen zoals deze zich in de onderhavige procedure hebben voortgedaan te voorkomen. Nu belanghebbende dit heeft nagelaten, dient het niet tijdig in bezwaar gekomen tegen de in geschil zijnde aanslag voor zijn rekening te komen.

Belanghebbendes stelling dat de Inspecteur aannemelijk dient te maken dat de aanslag is verzonden en wel naar het juiste adres, berust naar het oordeel van het hof, nu in de onderhavige procedure geen boete in het geding is, op een onjuiste rechtsopvatting.

Nu voorts evenmin overige feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, heeft de Inspecteur gelet op het vorenoverwogene belanghebbendes bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dientengevolge moet het beroep ongegrond worden verklaard.

5. De proceskosten

Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 14 maart 2006 door N. van Beelen, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van A.R. Veldt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 maart 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.