Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-02-2007, BB4551, 20-002360-06

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09-02-2007, BB4551, 20-002360-06

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
9 februari 2007
Datum publicatie
1 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB4551
Zaaknummer
20-002360-06

Inhoudsindicatie

1. Art 285 Sr: Gelet op de inhoud van de gebezigde bedreigingen, de indringende wijze waarop deze zijn geuit en de personen tegenover wie of in wiens kennelijke aanwezigheid deze werden geuit, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degene op wie ze betrekking hadden. Gelet op genoemde aard van de bedreigingen en de context waarin deze werden gedaan, te weten een heftige relatieproblematiek en een gespannen gezinssituatie, kon bij de bedreigden naar ‘s hofs oordeel de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen ook daadwerkelijk zou uitvoeren.

2. Art 285 Sr: De bedreiging is gericht aan de kinderen van de echtgenote van verdachte. Door de toevoeging dat zij, de echtgenote van verdachte, daaronder (onder het sterven van haar kinderen) zou moeten lijden, was de bedreiging naar het oordeel van het hof geschikt om vrees voor inbreuk op de persoonlijke vrijheid van de echtgenote van verdachte te bewerkstelligen. Nu bescherming van de persoonlijke vrijheid het belang is dat artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de titel waaronder dit artikel ressorteert, beoogt te beschermen en ook de tekst van dat artikel “met enig misdrijf tegen het leven gericht” daarvoor voldoende ruimte laat, valt genoemde bedreiging in casu onder het bereik van genoemd artikel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002360-06

Uitspraak : 9 februari 2007

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 juni 2006 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-035199-04 en 01-835022-05, 01-835118-05, tegen:

[verdachte],

geboren te [woonplaats][geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [woonplaats], [adres].

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de op de dagvaarding met parketnummer 01-035199-04 onder 1, 2 en 3, op de dagvaarding met parketnummer 01-835022-05 en op de dagvaarding met parketnummer 01-835118-05 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:

PRO MEMORIE

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 01-035199-04 onder 1, 2 en 3, op de dagvaarding met parketnummer 01-835022-05 en op de dagvaarding met parketnummer 01-835118-05 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:

parketnummer 01-035199-04

1.

in de periode van 15 december 2004 tot en met 18 december 2004 in [woonplaats][benadeelde 1] (zijnde zijn, verdachtes, echtgenote) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte [betrokkene 1] (maatschappelijk werker) en [betrokkene 2] (docent [naam school], zijnde de school van [kinderen verdachte]) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd:

tegen die [betrokkene 1]: “Ik voel angst dat ik mezelf niet meer kan tegenhouden” en “Ik ga verder met mijn plan om haar te vermoorden” en “Vandaag heb ik in de kerk vast een generale repetitie meegemaakt hoe het zal zijn als [benadeelde 1], de kinderen en ik er niet meer zullen zijn” en “Als er niets gebeurt met mij en de kinderen, dan zal de politie er op eerste kerstdag wel achterkomen” en “Ik meen het” en “Als de hulpverlening niets doet of iets gaat regelen in februari, dan is het voor mij te laat” en “Eerste kerstdag is mijn laatste ultimatum”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en

tegen die [betrokkene 2]: “Dan gaat er iets gebeuren, dan gaat er niet eentje maar dan gaan er vijf mee” en “Ik ga, maar dan gaan er wel vijf mee” (waarbij hij, verdachte, verwees naar een familiedrama in [woonplaats]) en (antwoordend op [betrokkene 2]’ vraag of hij de geschiedenis in wilde gaan als een moordenaar) “Wat ik in mijn hoofd heb is nu eenmaal de oplossing”;

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

en

in de periode van 15 december 2004 tot en met 18 december 2004 in [woonplaats][benadeelde 1] (zijnde zijn, verdachtes, echtgenote) en [kinderen verdachte] (zijnde zijn, verdachtes, kinderen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte [betrokkene 3] (docente [naam school], zijnde de school van [kinderen verdachte]) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd:

“Ik stap er misschien toch wel uit en neem er vier mee” en “Ik stap uit het leven, want het heeft zo geen zin meer, maar dan gaan zij mee want zij zullen ook niet meer doorleven”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking

2.

op 23 juli 2004 te [woonplaats], opzettelijk mishandelend [benadeelde 1], zijnde zijn, verdachtes, echtgenote, met kracht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

3.

in de periode van 23 juli 2004 tot en met 24 juli 2004 in [woonplaats] [benadeelde 1], zijnde zijn, verdachtes, echtgenote heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde 1] dreigend – via zijn buren en politieambtenaren – de woorden toegevoegd: “Als ik weer loskom, steek in mijn vrouw kapot” en “Ik vermoord je” en “Ik maak jullie dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

parketnummer 01-835022-05

in de periode van 18 december 2004 t/m 24 februari 2005 in [woonplaats] zijn toendertijd wettige echtgenote [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk (indirect) via meerdere medewerkers van de Penitentiaire Inrichting Grave voornoemde [benadeelde 1] dreigend de woorden toegevoegd: “Na mijn vrijlating ga ik mijn ex-vrouw en mijn zoon om het leven brengen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

parketnummer 01-835118-05

op 20 juni 2005 in [woonplaats], [benadeelde 1] (zijnde zijn, verdachtes, echtgenote) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk [betrokkene 4] (werkzaam als maatschappelijk werkster bij Advies en Meldpunt Kindermishandeling) dreigend de woorden toegevoegd: “Ik weet dat twee van mijn kinderen op woensdag gaan badmintonnen, ik ga een plan beramen om twee van mijn kinderen mee naar het graf te nemen” en “Ik vermoord twee kinderen, die gaan met mij mee” en “Nee, ik vermoord er vier, [benadeelde 1] doe ik niets en zij moet lijden” althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging [benadeelde 1] op datum en plaats voormeld kennis heeft genomen.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.

Met betrekking tot de bedreigingen zoals hiervoor bewezen verklaard overweegt het hof dat gelet op de inhoud van de gebezigde bedreigingen, de indringende wijze waarop deze zijn geuit en de personen tegenover wie of in wiens kennelijke aanwezigheid deze werden geuit, zoals van een en ander blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen bezien in onderling verband en in samenhang met de overige ter zake gebezigde bewijsmiddelen, verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij degene op wie ze betrekking hadden.

Gelet op genoemde aard van de bedreigingen en de context waarin deze werden gedaan, te weten een heftige relatieproblematiek en een gespannen gezinssituatie, zoals een en ander naar voren komt in de gebezigde bewijsmiddelen, kon bij de bedreigden naar ‘s hofs oordeel de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn bedreigingen ook daadwerkelijk zou uitvoeren.

Omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel zijn in het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet gebleken.

Met betrekking tot de bedreiging bewezen verklaard onder parketnummer 01-835118-05 overweegt het hof in verband bezien met het voorgaande, dat deze, hoewel gericht aan haar kinderen, maar door de toevoeging dat zij daaronder (onder het sterven van haar kinderen) zou moeten lijden, geschikt was om vrees voor inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [benadeelde 1] te bewerkstelligen.

Nu bescherming van de persoonlijke vrijheid het belang is dat artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de titel waaronder dit artikel ressorteert, beoogt te beschermen en ook de tekst van dat artikel “met enig misdrijf tegen het leven gericht” daarvoor voldoende ruimte laat, valt genoemde bedreiging in casu onder het bereik van genoemd artikel.

Met betrekking tot de bedreigingen van de in de dagvaarding(en) genoemde personen welke niet bewezen zijn verklaard overweegt het hof dat hieraan ten grondslag ligt dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende is komen vast te staan dat die bedreigingen de desbetreffende personen ook daadwerkelijk hebben bereikt.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

parketnummer 01-035199-04

Het bewezen verklaarde onder 1 is:

- voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 57 van voornoemd wetboek;

en

- voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285 (oud), eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 304 (oud), aanhef en onder 1, van voornoemd wetboek.

Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285 (oud), eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

parketnummer 01-835022-05 en parketnummer 01-835118-05

Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285 (oud), eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte het navolgende aangevoerd.

“Er is geen sprake van schuld bij verdachte

Er heeft nooit enige vorm van fysiek geweld plaats gevonden.

Zijn “gang” door het Justitieapparaat veroorzaakten de geagiteerde depressie.

Emotionele ontladingen van een patient veroorzaakt door medicatie in een hulpverleningssituatie zijn niet strafbaar. Het zijn “loze kreten”.

Ik verzoek hem vrij te spreken van het ten laste gelegde.”

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Het namens verdachte gevoerde verweer, zoals bovenstaand weergegeven, is naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een uitdrukkelijk onderbouwd verweer de strafbaarheid van de verdachte betreffende. Het hof ziet dan ook af van verdere bespreking van dit verweer.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Hierbij heeft het hof gelet op:

a) de inhoud van het op 17 februari 2006 door P.E. Geurkink, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, en J.R. Haas, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, opgemaakte rapport. Dit rapport houdt -onder meer- in als bevindingen, conclusie en advies van de rapporteurs:

Betrokkene is een intelligente man die tot enkele jaren geleden aangepast functioneerde op alle levensgebieden. Van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin kan daarom niet gesproken worden. Wel zijn er narcistische en afhankelijke trekken in de persoonlijkheid. Betrokkene heeft deze in zijn perfectionisme en controlebehoefte, maar ook in zorg voor anderen op functionele wijze gecompenseerd en gesublimeerd. Hierbij werd hij – mede – gedreven vanuit de angst (lichamelijk) kwetsbaar en onverzorgd achter te blijven.

De afgelopen jaren waren er in het leven van betrokkene reële stressoren: overlijden vader, extra moeilijke kinderen in zijn werk, slechte huwelijkscommunicatie, een gedraggehandicapt kind en gedragproblemen bij twee andere kinderen. In wezen werd het bereiken van doelen die betrokkene zich in het leven had gesteld, ondergraven. Hierdoor zag hij zich in toenemende mate geconfronteerd met wat hij beleefde als falen. Dit kwam tot uiting in de (sterke) suïcidaliteit. In 2003 decompenseerde betrokkene met aanvankelijk de klinische verschijnselen van overbelasting volgens de DSM-IV te classificeren als aanpassingsstoornis. Hierdoor versterkten de premorbide karaktertrekken van betrokkene zodanig, dat de huwelijksrelatie verder uit evenwicht raakte. Door dreigende en vervolgens daadwerkelijke verlating decompenseerde betrokkene verder in psychiatrische zin en ontwikkelde hij een depressie met heftige agitatie en boosheid en sterk appellerende suïcidaliteit. Dit is vanaf het voorjaar 2004 het geval. De stoornis bestond ten tijde van de ten laste gelegde feiten.

Het onderzoekend team acht betrokkene voor alle ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.

b) de inhoud van het op 27 december 2006 door P.E. Geurkink, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, en J.R. Haas, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, opgemaakte rapport. Dit rapport, waarin het hiervoor onder a genoemde rapport wordt geactualiseerd, houdt -onder meer- in als bevindingen, conclusie en advies van de rapporteurs:

Betrokkene heeft thans zijn echtscheiding “weggezet”, de afhandeling uit handen gegeven. De pijn en het verdriet van het verlies is beter bereikbaar, maar bovenal is zijn gekrenktheid ten opzichte van de kinderen verminderd. Hij kan zich weer als (gevende) vader opstellen in plaats van als beledigde gekrenktheid. Er is oog voor te verwachten problemen. Wat overblijft, zoals ook eerder beschreven, een egocentrische, dwangmatige en controlebehoeftige man. Ook is hij koppig, rigide, krenkbaar, snel in zijn wiek geschoten, impulsief met woorden en kan hij moeilijk met onverwachte ontwikkelingen omgaan. Betrokkene geeft blijk van besef van eigen lastige eigenschappen en vooral van de soms dwingende en onaangename impact van zijn neiging tot controle en behoud van regie en ook van zijn scherpe devaluerende tong, op anderen, vooral een partner. Tegelijkertijd is er slechts milde zelfkritiek, anders gezegd, de eigenschappen zijn egosyntoon en er is weinig behoefte daarin te veranderen. Alles bij elkaar kan men wel spreken van persoonlijkheidsproblematiek en dan met name op het gebied van autonomie en afhankelijkheid alsook van de zelfwaardering, de zogenaamde narcistische problematiek. Deze problematiek is echter niet van dien aard dat die resulteert in structureel disfunctioneren op diverse levensgebieden zoals noodzakelijk is om een persoonlijkheidsstoornis te kunnen classificeren.

Een complete remissie van het geagiteerde depressieve toestandsbeeld van betrokkene is thans een feit. Door dit aanvullend onderzoek hebben we dan ook meer dan destijds zicht kunnen krijgen op de persoonlijkheid van betrokkene. Dit bevestigt eerdere bevindingen. Ook thans vallen de afhankelijke en narcistische trekken in de persoonlijkheid op die betrokkene compenseert en sublimeert met perfectionisme en controlebehoefte, maar ook in zijn zorg voor anderen. Bevestigd werd thans, dat het geagiteerde depressieve toestandsbeeld voortkwam uit een psychische decompensatie als gevolg van angst voor verwerkelijking van het doemscenario: alles kwijtraken waarin betrokkene mede vanuit zijn basisangst – om alleen oud te worden – had geïnvesteerd. Intussen werd de omvang van het verlies – mede door concrete ontwikkelingen – ook voor betrokkene duidelijk. De bodem is daarmee bereikt geweest en zijn “vrije val” tot stilstand gebracht. De verwerking van het conflict is inmiddels in gang gezet. Dat betrokkene zonder gerichte behandeling en zonder medicatie zich uit de depressie heeft los geworsteld, illustreert het reactieve karakter van de depressie, zoals eerder al bleek uit het fluctuerende verloop.

Onze inschatting van de kans op herhaling van feiten als thans ten laste gelegd was en is nadrukkelijk gekoppeld aan het (persisteren) van het toestandsbeeld. Inmiddels is de destijds gediagnosticeerde geagiteerde depressie volledig en sinds geruime tijd in remissie, zodat de vraag resteert naar de kans op een recidief van een geagiteerde depressie. Psychologische mechanismen hebben de hoofdrol gespeeld in het ontstaan van de depressie, als reactie op grote stressoren op diverse levensgebieden. Vanzelfsprekend wacht betrokkene na een invrijheidstelling tal van problemen inherent aan gevolgen van een echtscheiding en detentie. Dit zal zeker belastend zijn voor betrokkene. Echter, ze komen niet onverwacht, betrokkene heeft daar een realistische kijk op en is bereid of beter gezegd sterk verlangend naar professionele begeleiding daarbij. Bovenal echter moet dit gezien worden in verhouding tot het hierboven gestelde: de verwerking van het (deels) gerealiseerde doemscenario, waarbij het dieptepunt van de emotionele reactie voorbij is.

Hoewel de kans op een mislukken van een eventuele nieuwe partnerrelatie altijd bestaat, met een eventuele verlating als gevolg, is niet te verwachten dat enige relatie nog ooit een vergelijkbare emotionele investering (en navenant sterke reactie bij mislukken) zal inhouden. Een toekomstige geagiteerde depressie is weliswaar niet uit te sluiten, de kans daarop wordt echter niet groot geacht. De kans op herhaling van feiten als ten laste gelegd, achten wij dan ook klein.

Het hof verenigt zich met voornoemde conclusies en maakt deze tot de zijne.

Het hof houdt er bij de strafoplegging dan ook in strafmatigende zin rekening mee dat de bewezen verklaarde feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.

Bij de strafoplegging heeft het hof voorts rekening gehouden met de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Verdachte heeft zeer ernstige bedreigingen geuit en over een langere periode herhaald, waarbij het effect van die bedreigingen nog versterkt werd door de suïcidale uitingen van verdachte gecombineerd met een begin van uitvoering. Verdachte heeft de bedreigingen geuit op een zeer indringende wijze waardoor bijzondere onrust in zijn omgeving is ontstaan. De door verdachte gepleegde feiten hebben met name zeer ontwrichtend gewerkt op de levens van zijn inmiddels ex-echtgenote en kinderen. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.

In hetgeen hiervoor is overwogen en ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ziet het hof aanleiding af te wijken van hetgeen door de advocaat-generaal is gevorderd en door de verdediging is bepleit.

Het hof zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met oplegging daarbij van een voorwaardelijk strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is weliswaar gebleken, dat verdachte thans zelf een hulpvraag heeft opgesteld en aan de hand daarvan begeleiding heeft gevraagd van Kairos, maar gelet op al hetgeen naar voren komt uit de rapporten van het Pieter Baan Centrum zoals hiervoor weergegeven acht het hof het noodzakelijk dat verdachte verplicht door de reclassering zal worden begeleid. Het hof zal dan ook verplichte reclasseringsbegeleiding als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel opleggen.

Schadevergoeding

Benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 01-035199-04 een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 2.500,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 1.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes ter zake bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1.000,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.

Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] in haar vordering niet worden ontvangen.

Benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1.000,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van verdachtes op de dagvaarding met parketnummer 01-035199-04 onder 1 (ten overstaan van [betrokkene 3]) bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1.000,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 4] als gevolg van verdachtes op de dagvaarding met parketnummer 01-035199-04 (ten overstaan van [betrokkene 3]) bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1.000,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 5] als gevolg van verdachtes op de dagvaarding met parketnummer 01-035199-04 (ten overstaan van [betrokkene 3]) bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het op de dagvaarding met parketnummer 01-035199-04 onder 1, 2 en 3, het op de dagvaarding met parketnummer 01-835022-05 en het op de dagvaarding met parketnummer 01-835118-05 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het op de dagvaarding met parketnummer 01-035199-04 onder 1, 2 en 3, het op de dagvaarding met parketnummer 01-835022-05 en het op de dagvaarding met parketnummer 01-835118-05 bewezen verklaarde oplevert:

Dagvaarding met parketnummer 01-035199-04:

1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

en

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

2. Mishandeling begaan tegen zijn echtgenote.

3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Dagvaarding met parketnummer 01-835022-05 en dagvaarding met parketnummer

01-835118-05:

Telkens: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.

Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering [woonplaats], ressort ’s-Hertogenbosch en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte.

Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro).

Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering niet-ontvankelijk.

Veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde 2], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 3], een bedrag te betalen van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] voor een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro) toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro).

Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 3], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 4], een bedrag te betalen van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] voor een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro) toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro).

Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 4], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 5],

een bedrag te betalen van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] voor een bedrag van EUR 500,00

(vijfhonderd euro) toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro).

Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 5], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.

Aldus gewezen door

mr. H. Eijsenga, voorzitter,

mr. J.H.J.M. Mertens - Steeghs en mr. D. van Kralingen,

in tegenwoordigheid van mr. C.C. Lemmers, griffier,

en op 9 februari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.