Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2007, BC0297, 04/02235
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2007, BC0297, 04/02235
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 september 2007
- Datum publicatie
- 18 december 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0297
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BI1968, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 04/02235
Inhoudsindicatie
Door de verweerder is ter zitting gesteld dat één post niet in de begroting, waarmee, naar het hof verstaat, wordt bedoeld de begroting van kosten en lasten welke gedekt worden uit de opbrengst van het onderwerpelijke rioolafvoerrecht, thuishoort en daaruit ook is verwijderd, en wel de post kapitaallasten riolering buitengebied. Verder heeft de verweerder gesteld niet aan te kunnen geven of er nog andere posten niet thuis horen in die begroting, en zo ja, welke dat dan zijn.
De verweerder, op wie de last rust te bewijzen dat de heffing is gebaseerd op inzichtelijke en controleerbare gegevens, is naar het oordeel van het hof gezien al het voorgaande niet in die bewijslast geslaagd. Als gevolg daarvan is niet te beoordelen of de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van het rioolafvoerrecht niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Naar het oordeel van het hof leidt het voorgaande ertoe dat de verordening onverbindend dient te worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet en de aanslag dient te worden vernietigd.
Uitspraak
BELASTINGKAMER
Nr. 04/02235
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X C.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal (hierna: verweerder) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 met dagtekening 31 juli 2003 een aanslag in het rioolafvoerrecht opgelegd tot een bedrag groot € 234.407,73, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 273,=. De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 april 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer A, alsmede belanghebbendes gemachtigde en de verweerder .
1.4. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5. De verweerder heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij. Het hof rekent de pleitnota tot de stukken van het geding. Belanghebbende heeft verklaard bezwaar te hebben tegen overlegging van de acht bij deze pleitnota behorende bijlagen onder aanvoering van de stelling dat zij in haar verdediging is geschaad. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen is overwogen onder 4.
1.6. Het hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Op 2 november 2000 stelde de raad van de gemeente Roosendaal de verordening op de heffing en de invordering van rioolafvoerrecht (hierna: de verordening) vast. De verordening houdt, voor zoveel hier van belang, het volgende in:
'Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam "rioolafvoerrecht" wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2. Met betrekking tot het recht, als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
(...)
Artikel 11 Maatstaf van heffing
1. Het recht wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.
2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in het heffingstijdvak naar het eigendom is toegevoerd en/of opgepompt.
(...)
4. Indien de gebruiker in de waterverbruikende procesindustrie doet blijken, dat meer dan 10% van de hoeveelheid toegevoerd en/of opgepompt water niet als afvalwater is afgevoerd doch in het productieproces is opgenomen, wordt op aanvraag de op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd en/of opgepompt water dienovereenkomstig verminderd.
Artikel 12 Belastingtarieven
1. Het recht als bedoeld in artikel 2, lid 1, bedraagt per eigendom per heffingstijdvak f 341,40.
2. Het recht als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt bij een afvoer van:
(...)
100000 m3 water of meer, vermeerderd met f 113.905,- alsmede met een bedrag van f 0,70 per m3 water voor de afvoer boven 100000 m3.
Artikel 13 Heffingstijdvak
1. Het belastingjaar is in de gevallen waarin de heffing plaatsvindt door middel van de afrekeningen van het energiegebruik de verbruiksperiode, zoals die voor de betrokken belastingplichtige voor het desbetreffende eigendom geldt;
2. Indien geen water wordt afgenomen door het energiebedrijf, is het heffingstijdvak gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 15 Wijze van heffing
1. Het recht wordt geheven bij wege van aanslag.'.
2.2. De verordening is gepubliceerd in het gemeenteblad van de gemeente Roosendaal van 22 december 2000, alsmede in het huis-aan-huisblad "Stadserf 1" van 24 december 2000.
2.3. Belanghebbende heeft als gebruiker met betrekking tot de verbruiksperiode 2000/2001 vanuit het eigendom A-straat 1 te Y een hoeveelheid afvalwater van 689.419 m3 op het gemeentelijke riool geloosd. Deze hoeveelheid afvalwater is de resultante van een toevoer van water via de meter van Brabant Water van 605.026 m3, het oppompen van 216.723 m3 water met behulp van een eigen watervoorziening en een verbruik van water in het productieproces van belanghebbende van 132.330 m3. Op basis van die hoeveelheid geloosd afvalwater is aan belanghebbende de onderwerpelijke aanslag opgelegd.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de verordening onverbindend nu de kosten welke worden gefinancierd met de rioolafvoerheffing, onvoldoende inzichtelijk en, dan wel of, onvoldoende controleerbaar zijn gemaakt door de verweerder?
II. Is de verordening strijdig met het bepaalde in de artikelen 229 en 229b van de Gemeentewet, nu de verweerder de kosten van het gemeentelijke rioleringsplan, van het basisrioleringsplan en van de klachtenafhandeling via de heffing van rioolafvoerrecht verhaalt, zodat zij, naar het hof verstaat, onverbindend moet worden verklaard?
III. Is de verordening onverbindend nu uit de opbrengst van de rioolafvoerheffing een bestemmingsreserve exploitatie riolering ad € 2.000.000,= is gevormd?
IV. Is de verordening onverbindend omdat zij leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing nu de gehanteerde klassenindeling niet geschikt is voor een redelijke vaststelling van de aanslag en de verweerder ten blijke daarvan de tariefstructuur voor de jaren 2004 en volgende heeft aangepast?
V. Dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd op grond van een gebrekkige motivering?
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De verweerder is telkens de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De belanghebbende meent dat de verweerder de bijlagen bij de pleitnota overlegt ter onderbouwing van nieuwe stellingen. Deze stukken en stellingen hadden zonder bezwaar in een eerder stadium van de procedure te berde kunnen worden gebracht. Bovendien zijn de stukken zo omvangrijk en bevatten deze zoveel cijfers dat daarop niet meteen adequaat kan worden gereageerd.
De pleitnota van de verweerder behelst voornamelijk beschouwingen over latere jaren en is in zoverre niet relevant, ook al is het systeem van heffing voor 2004 en volgende jaren een meer rechtvaardig systeem.
Op de verweerder rust de last te bewijzen dat de lasten welke worden gefinancierd met de rioolafvoerheffing inzichtelijk en controleerbaar zijn, gezien de wetsgeschiedenis ter zake. De verweerder is daarin niet geslaagd. Deze heffing gaat specifiek ten koste van belanghebbende. Er zijn nog meer lasten uit de rioolafvoerheffing gefinancierd welke ten laste van de algemene middelen hadden moeten komen, zoals de kapitaallasten riolering buitengebied. Er is geen sprake van een redelijke omslag van de kosten, belanghebbende draagt een onevenredig groot aandeel. Voorts blijkt nu dat, via de bestemmingsreserve exploitatie riolering, nieuwe investeringen vanwege milieueisen uiteindelijk uit de rioolafvoerheffing zijn gefinancierd. Die investeringen behelzen geen normaal beheer en onderhoud, maar een uitbreiding welke uit de algemene middelen had moeten zijn bekostigd. Er wordt bezwaar gemaakt tegen overlegging van het integrale gemeentelijke rioleringsplan op dezelfde gronden als bij de bezwaren tegen de bijlagen bij de pleitnota.
De verweerder
In het verweerschrift is de onderbouwing van mijn standpunt al gegeven. De pleitnota met de bijlagen behelst een nadere feitelijke onderbouwing daarvan, de specificaties geven een juist inzicht in de kosten en het gesloten systeem. Op de vraag van uw hof waarom de stukken niet eerder zijn overgelegd, in het bijzonder niet korter dan tien dagen voor de zitting, is het antwoord dat de zaak pas enkele dagen geleden is voorbereid. De meerjarenperspectieven zijn zeer belangrijk in verband met de milieueisen, het gaat om het duurzame evenwicht op lange termijn. De balans ter zake wordt aangebracht in meer dan één jaar door tarieven evenwichtig te laten stijgen, waarin past de verlaging van 2004. De investeringen in het milieu moeten in de tijd worden gespreid. Op de vraag van het hof waarom het integrale gemeentelijke rioleringsplan, waarnaar ik verwijs ter onderbouwing van mijn betoog, niet tot de stukken van het geding behoort, blijf ik het antwoord schuldig. Gaarne zal ik het plan alsnog overleggen. Uit dat plan komt tevens naar voren hoe de gemeente met tekorten omgaat. De stelpost "kapitaallasten" lag op het moment van de kostenramingen heel ver in de toekomst. Deze stelpost is uit de begroting gehaald. Welke posten al dan niet in de begroting zijn blijven staan, en welke door onderhavig recht dienen te worden gedekt, is mij onbekend. Brabant Delta heeft ons opgedragen het aantal overstorten te beperken, daarom moest de capaciteit van het rioolstelsel worden vergroot. Zulks vergt aanzienlijke investeringen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. De verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf
4.1. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging door de verweerder van acht bijlagen bij de pleitnota en het integrale gemeentelijke rioleringsplan. De belanghebbende meent dat de verweerder deze bijlagen overlegt ter onderbouwing van nieuwe stellingen en dat deze stukken en stellingen zonder bezwaar in een eerder stadium van de procedure te berde hadden kunnen worden gebracht.
4.2. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. De partijen zijn hierop, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:58, tweede lid van de Awb, gewezen in de uitnodiging voor het onderzoek ter zitting.
4.3. Bij de beslissing of een partij de gelegenheid moet krijgen bewijsstukken tijdens of na de zitting alsnog over te leggen, moet een afweging plaatsvinden van enerzijds het belang dat die partij heeft bij het overleggen van die stukken en de redenen waarom hij dit niet in een eerdere fase van de procedure voor de feitenrechter heeft gedaan, en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang. (Arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 3 februari 2006, onder meer gepubliceerd in BNB 2006/204 en van 16 maart 2007 nr 42 905, onder meer gepubliceerd in V-N 2007/15.6.).
4.4. De verweerder heeft tijdens het onderzoek ter zitting verklaard, dat zij de haar op de voet van artikel 8:58 van de Awb geboden mogelijkheid om tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen onbenut heeft gelaten omdat zij pas enkele dagen voor de zitting met de voorbereiding is begonnen. Mede gelet op de omstandigheid dat de uitnodiging voor het onderzoek ter zitting reeds op 1 februari 2007 aan haar is gezonden - derhalve op een veel langere dan de in artikel 8:56 van Awb bedoelde termijn van drie weken - en zij ruimschoots in de gelegenheid is geweest niet later dan tot tien dagen voor de zitting de nadere stukken in te dienen is het hof van oordeel, dat de verweerder zonder goede reden de haar ter beschikking staande mogelijkheid om tot tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen onbenut heeft gelaten. Bovendien overweegt het hof, dat het met de belanghebbende van oordeel is dat het al bij eerste aanblik tijdens het onderzoek ter zitting van de litigieuze stukken duidelijk was dat een adequate beoordeling van het bewijsmateriaal niet aanstonds mogelijk was (arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 6 oktober 2006, nr 43 253, onder meer gepubliceerd in BNB 2007/138, r.o. 3.4). Gelet hierop en de onder 4.3 vermelde jurisprudentie is het hof van oordeel dat het algemeen belang van een doelmatige procesgang zwaarder weegt dan het belang dat de verweerder heeft bij het alsnog overleggen van de vorenbedoelde stukken.
4.5. Op grond van het vorenoverwogene rekent het hof de acht bijlagen bij de pleitnota en het integrale gemeentelijke rioleringsplan niet tot de gedingstukken, zoals het hof tijdens het onderzoek ter zitting reeds aan partijen heeft medegedeeld.
Vraag I
4.6. Ingevolge het bepaalde in artikel 229, eerste lid, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn. Ingevolge het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan de hiervoor bedoelde rechten worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake, waarbij onder die lasten onder meer mede worden verstaan bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa.
4.7. In de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet op het stuk der belastingen, Tweede Kamer, 1988/89, 20 565, nummer 5, is zijdens de Regering onder meer het volgende gesteld:
'Onder indirecte kosten verstaan wij in dit verband kosten welke worden gemaakt in een verder verband dan rechtstreeks toe te rekenen aan die specifieke dienstverlening. Het kan hier bij voorbeeld gaan om beleidskosten die worden gemaakt voor het opstellen van plannen, voorschriften e.d. Bij leges kan het dan bij voorbeeld gaan om het vaststellen van criteria voor vergunningverlening en bij de reinigingsrechten bij voorbeeld om kosten voor het opstellen van een afvalstoffenplan. Voorts zou in dit kader gedacht kunnen worden aan kosten die worden gemaakt voor inspraakprocedures, bezwaar- en beroepsprocedures en dergelijke. De indirecte kosten kunnen derhalve niet verhaald worden door middel van rechtenheffing.'.
4.8. De verweerder voert aan dat het gemeentelijk rioleringsplan enkel de exploitatiekosten behelst die betrekking hebben op duurzaam beheer en onderhoud van het rioleringsstelsel. Voorts voert de verweerder aan dat met het gemeentelijke rioleringsplan een structureel inzicht beoogd wordt te geven in het noodzakelijke structurele evenwicht in kosten en opbrengsten in een meerjarenperspectief, en dat dit structurele evenwicht eerst na jaren kan worden bereikt. Verder voert de verweerder aan dat uit de meerjarige afspraken over de rioolexploitatie voortvloeit dat twee voorzieningen ontstaan, waarvan een de egalisatievoorziening resultaten rioolexploitatie behelst en de andere de voorziening rioolinvesteringen behelst. Daarnaast voert de verweerder aan dat de kosten van aanleg van riolering in het buitengebied niet worden verdisconteerd in het onderwerpelijke rioolafvoerrecht maar door de gemeente worden betaald uit de algemene middelen, zulks in tegenstelling tot het vermoeden dat gewekt wordt door de bewoording "kapitaallasten riolering buitengebied" als aangehaald door de belanghebbende.
4.9. Belanghebbende stelt dat de verweerder onvoldoende inzicht heeft geboden in de aard van de lasten welke met het onderwerpelijke rioolafvoerrecht worden gefinancierd en ook dat hetgeen verweerder ter zake aanvoert niet controleerbaar is.
4.10. Door de verweerder is ter zitting gesteld dat één post niet in de begroting, waarmee, naar het hof verstaat, wordt bedoeld de begroting van kosten en lasten welke gedekt worden uit de opbrengst van het onderwerpelijke rioolafvoerrecht, thuishoort en daaruit ook is verwijderd, en wel de post kapitaallasten riolering buitengebied. Verder heeft de verweerder gesteld niet aan te kunnen geven of er nog andere posten niet thuis horen in die begroting, en zo ja, welke dat dan zijn.
4.11. De verweerder, op wie de last rust te bewijzen dat de heffing is gebaseerd op inzichtelijke en controleerbare gegevens, is naar het oordeel van het hof gezien al het voorgaande niet in die bewijslast geslaagd. Als gevolg daarvan is niet te beoordelen of de tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van het rioolafvoerrecht niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Naar het oordeel van het hof leidt het voorgaande ertoe dat de verordening onverbindend dient te worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in artikel 229b van de Gemeentewet en de aanslag dient te worden vernietigd.
4.12. Gelet op het vorenstaande moet vraag I bevestigend worden beantwoord.
Vragen II, III, IV en V
4.13. De overige vragen behoeven geen behandeling meer.
Slotsom
4.14. Uit al het vorenoverwogene volgt, dat het gelijk aan de belanghebbende is. Voor dat geval is niet in geschil, dat de aanslag moet worden vernietigd.
5. Kosten van het bezwaar
Gesteld noch gebleken is dat de belanghebbende een verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar heeft gedaan voordat de verweerder uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Gelet hierop en het bepaalde in artikel 7:15, derde lid van de Awb dient het verzoek te worden afgewezen (arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 10 november 2006, nummer 42 563, onder meer gepubliceerd in V-N 2006/60.3).
6. Griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed.
7. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Daarbij wordt uitgegaan van twee samenhangende zaken waarin belanghebbende geheel in het gelijk is gesteld.
Dit betreft de onderhavige zaak en de zaak met kenmerk 04/02304.
Het hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken), is in totaal € 966,=.
Het hof zal in deze zaak en in de andere hiervóór genoemde zaak een proceskostenvergoeding toekennen van € 483,=.
8. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de aanslag,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,=,
- veroordeelt de verweerder in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 483,=, en
- wijst de gemeente Roosendaal aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 20 september 2007 door P. Fortuin, voorzitter, N. van Beelen en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.