Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-07-2009, BJ4719, 20-000861-08

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-07-2009, BJ4719, 20-000861-08

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 juli 2009
Datum publicatie
6 augustus 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ4719
Zaaknummer
20-000861-08

Inhoudsindicatie

Na ramkraak in supermarkt te Grave (2005) wordt bloedspoor van vermoedelijke dader aangetroffen. Daarvan verkregen DNA-profiel matcht met DNA-profiel van verdachte dat sinds 2004 in databank NFI zat. Het profiel 2004 had echter reeds in 2004 uit databank verwijderd moeten worden nadat verdachte van de zaak 2004 was vrijgesproken. Wegens onrechtmatige bewijsverkrijging wordt verdachte in 2005 niet vervolgd ter zake van ramkraak. In 2007 wordt opnieuw, thans op grond van Wet DNA veroordeelden, DNA-profiel van verdachte opgenomen in databank NFI. Officier van justitie, kennis dragend van de in 2005 onrechtmatig verkregen match, verzoekt in 2007 NFI expliciet om vergelijking van bloedspoor ramkraak met DNA-profiel van verdachte. Dit levert match op.

Hof acht het gebruik maken in 2007 door officier van justitie van de in 2005 onrechtmatig verkregen kennis onrechtmatig. Toch geen niet-ontvankelijk verklaring of bewijsuitsluiting, aangezien normaal gesproken, na opname in databank van DNA-profiel van verdachte in 2007, dit profiel volgens vast protocol zou zijn vergeleken met in de databank aanwezige sporen van niet opgeloste zaken, zoals die van ramkraak in Grave. In dit geval had het NFI abusievelijk in 2006 het spoor van Grave verwijderd, maar in 2007 is (een vergelijkbaar) spoor op verzoek van de officier van justitie wederom opgenomen, met welk laatste spoor het DNA-profiel van verdachte matchte.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000861-08

Uitspraak : 20 juli 2009

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 maart 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-889103-05 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [woonplaats], [adres].

Hoger beroep

Bij bovengenoemd vonnis is de verdachte ter zake van diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest.

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 26 juni 2005 te Grave tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid rookartikelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die

diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn medededader(s), na het plegen van die diefstal, met een bivakmuts over zijn/hun hoofd(en) en met gebalde vuist(en) opzettelijk dreigend op die [slachtoffer 2], die zich in de omgeving van zijn/hun auto bevond, is/zijn toegerend en die [slachtoffer 2] heeft/hebben toegevoegd "oprotten hier".

Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 26 juni 2005 te Grave tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aan de [straat]gelegen supermarkt heeft weggenomen een hoeveelheid rookartikelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming door met behulp van een auto en/of anderszins meerdere, althans een, deur(en) van die supermarkt stuk te maken en/of een of meer in die supermarkt aanwezige

ladekast(en) en/of vitrine(s) stuk te breken.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat er een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde heeft plaatsgevonden, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak.

Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van misbruik van voorkennis en wel op grond van het volgende.

Het DNA-profiel verkregen van een op de plaats van het delict aangetroffen bloedspoor gaf een match met het in 2004 in de databank opgenomen DNA-profiel van de verdachte. Het DNA-profiel van 2004 was echter ten onrechte niet uit de databank verwijderd, nadat verdachte op 9 juni 2004 was vrijgesproken van het hem destijds ten laste gelegde feit. De verkregen match kon daarom in de onderhavige zaak niet worden gebruikt tot bewijs tegen verdachte. Maar het was wel met deze onrechtmatig verkregen wetenschap in het achterhoofd dat de officier van justitie, nadat in 2007 een nieuw DNA-profiel van verdachte in de databank was opgenomen op grond van de Wet DNA veroordeelden, specifiek een vergelijkingsonderzoek verzocht. Daarbij werd het DNA-profiel van een bloedspoor dat werd aangetroffen op de plaats van het (onderhavige) delict vergeleken met het nieuwe DNA-profiel van verdachte dat in 2007 in de databank was opgenomen.

Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat deze handelwijze van de officier van justitie ertoe dient te leiden dat de nieuwe match van het bewijs dient te worden uitgesloten.

Het hof stelt het volgende vast.

I. Op 3 februari 2004 is het DNA-profiel van verdachte in het kader van de strafzaak met parketnummer 06-080469-03 in de databank van het NFI opgenomen.

II. Op 9 juni 2004 is verdachte door de rechtbank Zutphen onder parketnummer 06-080469-03 – de onder I bedoelde strafzaak - vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Het hof constateert dat niet is gebleken dat aansluitend op het onherroepelijk worden van deze vrijspraak door het openbaar ministerie een verzoek is gedaan aan het NFI het opgenomen DNA-profiel van verdachte uit de databank te verwijderen.

III. Op 26 juni 2005 is in Grave in de supermarkt [supermarkt] een zogenaamde ramkraak gepleegd. Op de plaats van het delict zijn vier bloedsporen veilig gesteld, te weten [1], [2], [3] en [4]. Deze bloedsporen bevatten hetzelfde DNA-profiel, zo blijkt uit de “Samenvatting resultaten DNA onderzoek”d.d. 16 augustus 2005, ondertekend door mw. ing. F. van Gennip. In een dergelijk geval wordt slechts één spoor opgenomen in de databank.

IV. Het spoor met nummer [3] is, blijkens het aanhangsel gedateerd 6 maart 2006 van een schrijven van 24 april 2006 van mevrouw [naam] (NFI) aan het arrondissementsparket Zutphen inzake parketnummer 06-080469-03, op 2 augustus 2005 in de databank opgenomen.

V. Blijkens het onder IV bedoelde aanhangsel is op 16 augustus 2005 een match gevonden van het onder IV bedoelde spoor en het onder I en II bedoelde DNA-profiel van verdachte.

VI. Op basis van deze match is verdachte op 10 januari 2006 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van betrokkenheid bij de ramkraak van 26 juni 2005 te Grave. De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch, heeft op 13 januari 2006 de inverzekeringstelling onrechtmatig geacht (vanwege de onrechtmatig verkregen match). En heeft de verdachte in vrijheid gesteld.

VII. Bij brief d.d.16 januari 2006 heeft mr. A.C.L. van Holland, officier van justitie te Zutphen, aan het NFI bericht, dat verdachte op 9 juni 2004 is vrijgesproken van de zaak met parketnummer 06-080469-03. Om die reden dient het NFI het DNA-profiel en celmateriaal van verdachte te vernietigen, aldus de genoemde officier van justitie.

VIII. Bij brief van 24 april 2006 heeft het NFI aan het arrondissementsparket Zutphen bericht dat het DNA-profiel en het celmateriaal van verdachte nog niet zijn vernietigd, omdat verdachte, als gevolg van een hit (het hof begrijpt: de match met het DNA-profiel dat is verkregen uit spoor [3] in de onderhavige zaak) is gekoppeld aan een ander delict. Het NFI verzoekt in genoemde brief het arrondissementsparket Zutphen mede te delen of het DNA-profiel van verdachte kan worden vernietigd. Een afschrift van deze brief is op 24 april 2006 eveneens verzonden aan het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch. Het NFI verzoekt laatstgenoemd parket mee te delen of de verdachte in de zaak van het eigen arrondissement als verdachte in de DNA-databank moet worden aangemerkt.

IX. Op 10 augustus 2006 heeft het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch aan het NFI het navolgende bericht: “Naar aanleiding van uw brief, gedateerd 24 april 2006 inzake het verzoek van het Arrondissementsparket Zutphen om het dna-profiel van [verdachte] te verwijderen delen wij u mede dat geen bezwaar bestaat van onze kant.”

X. Op 5 maart 2007 wordt het DNA van verdachte opnieuw in de databank van het NFI opgenomen op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Verdachte was bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch (parketnummer 01-857095-05) onder andere veroordeeld ter zake het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

XI. Blijkens het deskundigenrapport d.d. 17 juli 2007 van dr. A.J. Kal, verbonden aan het NFI, heeft dat mr. M.K.A. Wijnbelt, officier van justitie te 's-Hertogenbosch, op 27 juni 2007 een schriftelijk verzoek gedaan om het DNA-profiel, verkregen uit spoor [1], op te nemen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en dit profiel te vergelijken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Dit deskundigenrapport houdt voorts in dat het DNA-profiel uit spoor [1] op 16 juli 2007 in de databank is opgenomen. Bij de vergelijking met de daarin aanwezige DNA-profielen is op 17 juli 2007 een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte dat met ingang van 5 maart 2007 in de databank was opgenomen.

Het hof heeft na de eerste terechtzitting in hoger beroep van de onderhavige zaak op 20 april 2009 een tussenarrest gewezen, waarin het mr. M.K.A. Wijnbelt, officier van justitie te

's-Hertogenbosch, heeft verzocht een proces-verbaal op te maken omtrent de onder XI bedoelde gang van zaken in 2007. Op 30 juni 2009 heeft het hof dit proces-verbaal ontvangen.

Dit proces-verbaal houdt in dat de officier van justitie op enig tijdstip in het voorjaar van 2007 heeft vernomen dat tegen verdachte de verdenking van betrokkenheid bij een gewelddadige ramkraak was gerezen, dat de rechter-commissaris de vordering inbewaringstelling had afgewezen vanwege een onrechtmatige DNA-match en dat het DNA van verdachte op dat moment weer wel rechtmatig in de databank was opgenomen. Nu het gaat om een verdenking van het plegen van een ernstig strafbaar feit, een gewelddadige ramkraak, wogen naar het oordeel van de officier van justitie de belangen van de maatschappij bij een succesvolle opsporing en vervolging van dit feit zwaarder dan de belangen van de verdachte. Om die reden heeft zij het NFI verzocht een nieuw DNA-onderzoek te verrichten. Het is daarbij louter toeval dat is gekozen voor de opname van spoor [1], aldus nog steeds voormelde officier van justitie. De officier van justitie had namelijk van dr. A.J. Kal, verbonden aan het NFI, vernomen dat het NFI de vier bij de ramkraak aangetroffen bloedmonsters had bewaard. Daarbij maakte het volgens dr. Kal niet uit welk monster voor vergelijkend onderzoek zou worden gebruikt.

Het hof heeft in het tussenarrest van 20 april 2009 het NFI verzocht verslag uit te brengen omtrent de vraag of het spoor [3] (met het daarvan verkregen profiel) op enig moment is verwijderd uit de databank en, indien deze vraag bevestigend werd beantwoord, over de reden daarvan. Het hof heeft hierop een schrijven d.d. 11 juni 2009 van ing. F. van Gennip ontvangen.

Dit rapport houdt in dat het DNA-profiel van spoor [3] op 1 november 2006 is verwijderd uit de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. De reden daarvoor was de ontvangst van de brief met onderwerp ‘Opdracht tot vernietiging DNA-materiaal en celmateriaal van het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch van 10 augustus 2006.

Het hof stelt vast dat het NFI de onder IX bedoelde brief van het arrondissementsparket

's-Hertogenbosch kennelijk, maar ten onrechte heeft geïnterpreteerd als een opdracht het DNA-profiel dat werd verkregen uit spoor [3] uit de databank te verwijderen. Een dergelijke opdracht is echter niet te lezen in de onder IX bedoelde brief. Op grond van de vrijspraak van verdachte onder parketnummer 06-080469-03 was het NFI slechts gehouden het op 3 februari 2004 in de databank opgenomen DNA-profiel van verdachte te vernietigen. Het DNA-profiel uit spoor [3] bevond zich wel rechtmatig in de databank. Het hof concludeert dan ook dat het DNA-profiel dat werd verkregen uit spoor [3] kennelijk abusievelijk uit de databank is verwijderd.

Het hof stelt voorts vast dat het openbaar ministerie te 's-Hertogenbosch van deze verwijdering op de hoogte moet zijn geweest. Anders is niet te begrijpen waarom de officier van justitie in juni 2007 het NFI heeft verzocht het DNA-profiel [1] in de databank op te nemen.

Immers, indien het DNA-profiel dat werd verkregen uit spoor [3] nog in de databank aanwezig was geweest, zou er automatisch een match zijn gevonden met het DNA-profiel dat op 5 maart 2007 van verdachte werd opgenomen en was er geen reden om een ander profiel uit de zaak uit Grave op te nemen.

Het hof overweegt in dit verband dat uit eerder genoemd schrijven van ing. Van Gennip van 11 juni 2009 volgt dat een opdracht aan het NFI voor DNA-onderzoek aan celmateriaal van een veroordeelde automatisch impliceert dat het DNA-profiel van die veroordeelde in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken wordt opgenomen. Vervolgens vindt vergelijking plaats met alle daarin opgenomen DNA-profielen.

De aanleiding voor het handelen van de officier van justitie in 2007 is geweest de wetenschap dat in 2005 een onrechtmatige match verkregen was, uit welke match de conclusie kon worden getrokken dat de verdachte betrokken was bij de ramkraak in Grave. In zoverre kan worden gesteld dat de officier van justitie te 's-Hertogenbosch met voorkennis heeft gehandeld toen zij opdracht gaf het profiel uit spoor [1] in de databank op te nemen en met de daarin aanwezige profielen te vergelijken. Het hof acht het gebruik van deze onrechtmatig verkregen kennis onrechtmatig.

Het hof ziet in deze omstandigheden echter geen aanleiding het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn strafvervolging. Het hof overweegt dat indien het DNA-profiel dat werd verkregen uit spoor [3] nog in de databank aanwezig was geweest – waarbij het hof herhaalt dat er geen dwingende reden was om voornoemd spoor [3] uit de databank te verwijderen - het op 5 maart 2007 opnemen van het DNA-profiel van verdachte zou hebben geleid tot een rechtmatige match. Deze match is uitgebleven vanwege een kennelijke vergissing aan de zijde van het NFI, als gevolg waarvan het spoor [3] werd verwijderd. Deze omstandigheid kan het openbaar ministerie niet worden aangerekend. Van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak, is dan ook geen sprake. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat de sporen [1] en [3] beide op 26 juni 2005 op de plaats van het delict in de onderhavige zaak werden aangetroffen en een identiek DNA-profiel hadden. Het NFI had spoor [1] ook bewaard.

Op grond van dezelfde overwegingen ziet het hof ziet evenmin aanleiding voor bewijsuitsluiting.

Het hof verwerpt aldus het verweer voor zover strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie subsidiair bewijsuitsluiting.

Het hof zal de geconstateerde onrechtmatigheid compenseren in de hoogte van de op te leggen straf.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 26 juni 2005 te Grave tezamen en in verenigen met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid rookartikelen, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders, na het plegen van die diefstal, met een bivakmuts over het hoofd en met gebalde vuist opzettelijk dreigend op die [slachtoffer 2], die zich in de omgeving van hun auto bevond, is toegerend en die [slachtoffer 2] heeft toegevoegd “oprotten hier”.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

De raadsman heeft – op gronden als verwoord in de schriftelijke pleitaantekeningen - aangevoerd dat de beweerdelijke bedreiging met geweld, bestaande uit de uitlating “oprotten hier”, is gedaan op een plaats en tijd die te ver verwijderd zijn van de diefstal. Er is onvoldoende relatie tussen de diefstal en de beweerdelijke bedreiging met geweld, als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde dient te leiden.

Het hof overweegt als volgt.

Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat verdachte samen met zijn mededaders op 26 juni 2005 omstreeks 04.00 uur een zogenaamde ramkraak heeft gepleegd bij de supermarkt [supermarkt], gelegen aan de [straat] te Grave. Daarbij werd een hoeveelheid rookartikelen, toebehorende aan [slachtoffer 1], weggenomen.

Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] houdt in dat hij op 26 juni 2005, omstreeks 04.30 uur, heeft gezien dat in zijn weiland een personenauto stond. Het weiland van [slachtoffer 2] is gelegen in de directe nabijheid van zijn woning aan de [adres] te [plaats]. [slachtoffer 2] zag dat de kentekenplaten van de auto waren afgeplakt en dat ook het [merkteken] aan de voorzijde van de auto was afgeplakt. [slachtoffer 2] is vervolgens in de richting van de auto gelopen en is (het hof begrijpt: in het weiland) naast de bijrijderzijde van de auto gaan staan. Op enig moment is [slachtoffer 2] weer teruggelopen. Hij was ter hoogte van het hek toen hij drie personen het weiland in zag komen rennen. Eén van die mannen kwam met gebalde vuist op [slachtoffer 2] afrennen. De man droeg een bivakmuts met twee aparte ooggaten en zei tegen [slachtoffer 2]: “Oprotten, wat moet je hier” of woorden van gelijke strekking. Doordat de man op [slachtoffer 2] afkwam, liep [slachtoffer 2] achteruit. Hierna renden de drie personen in de richting van de auto, zijn zij ingestapt en vervolgens weggereden uit het weiland.

Op grond van de verklaring van [slachtoffer 2], in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] is geuit, zoals bewezen verklaard en dat deze bedreiging in directe relatie staat met de diefstal eerder die nacht. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bedreiging met geweld relatief kort na de diefstal (ongeveer een half uur later) heeft plaatsgevonden, alsmede dat de bedreiging plaatsvond in de omgeving van de plaats van de diefstal. Het hof overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is – naar blijkt uit verschillende algemeen toegankelijke routeplanners - dat de afstand tussen de [straat] te Grave en [adres] te [plaats] ongeveer 2,6 kilometer bedraagt. Dat de bedreiging met geweld niet op de exacte plaats en het tijdstip van de diefstal is geuit, doet naar het oordeel van het hof dan ook niet ter zake.

Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid, juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:

- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;

- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die van dergelijke feiten het gevolg is.

In het onderhavige geval bestaan er naar het oordeel van het hof omstandigheden die strafverhogend werken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld en wel ter zake diefstal met geweld in 2003 en in 2001. Voorts heeft het hof bij de ernst van het bewezen verklaarde acht geslagen op de ravage die door verdachte en zijn mededaders in de supermarkt [supermarkt] te Grave is aangericht.

Het hof acht voor het bewezen verklaarde feit, gelet op de ernst ervan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden in beginsel passend en geboden. Het hof acht het bewezen verklaarde feit te ernstig om een onvoorwaardelijke straf van kortere duur, dan wel een voorwaardelijke straf op te leggen.

De gedingstukken geven het hof aanleiding om te onderzoeken of de op te leggen straf dient te worden gematigd, omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn is geschonden.

Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen heeft tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.

Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in eerste aanleg geschonden. Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en de ernst van het ten laste gelegde, de complexiteit van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.

Het hof merkt in dit verband op dat verdachte op 10 januari 2006 is aangehouden en voor de inverzekeringstelling voor de eerste maal als verdachte is verhoord. Vanaf dat moment heeft verdachte opgemaakt en kon hij ook redelijkerwijs opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. De omstandigheid dat een aangetroffen bloedspoor werd gematcht met het DNA-profiel van verdachte en de constatering dat dit eerste DNA-profiel ten onrechte in de DNA-databank was opgenomen, zijn geen omstandigheden op basis waarvan de dreiging van strafvervolging voor verdachte is komen te vervallen.

De behandeling in eerste aanleg is afgerond met het eindvonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 3 maart 2008. Derhalve is de behandeling in eerste aanleg afgerond met een eindvonnis na meer dan twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn.

Voorts heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op 6 april 2009 en op 6 juli 2009 plaatsgevonden en wordt op 20 juli 2009 door het hof arrest gewezen in de onderhavige strafzaak. Het hof constateert in hoger beroep geen schending van de redelijke termijn.

In de hiervoor opgenomen omstandigheden ziet het hof aanleiding om de op te leggen straf te matigen met 5 procent.

De straf wordt nog verder gematigd en wel tot een gevangenisstraf van 10 maanden vanwege de hierboven geconstateerde onrechtmatigheid in 2007.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door

mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, voorzitter,

mr. J.C.A.M. Claassens en mr. T.A. de Roos,

in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,

en op 20 juli 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. T.A. de Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.