Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-07-2009, BJ5951, 07/00428
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-07-2009, BJ5951, 07/00428
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 juli 2009
- Datum publicatie
- 25 augustus 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ5951
- Zaaknummer
- 07/00428
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is dga van A BV, een vennootschap die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Hij heeft zich in een zaak betreffende een aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting laten bijstaan door A BV. De bezwaar- en beroepschriften zijn door belanghebbende, als directeur van A BV, ondertekend. De verweerder is van mening dat geen sprake is van een derde in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht zodat hij belanghebbende geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. Anders dan verweerder en de rechtbank ziet het hof geen reden om ten aanzien van het begrip "derde" van het civiele recht af te wijken: belanghebbende heeft zich naar buiten toe vertegenwoordigd door een civielrechtelijke derde, te weten A BV. Voldoende is dat partijen zakelijk handelen. Ook daarvan is volgens het hof sprake nu tussen partijen wordt afgerekend als tussen onafhankelijke derden. Wanneer een belastingplichtige zakelijk handelt is er geen reden hem met zijn BV te vereenzelvigen. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding volgens het puntenstelsel.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 07/00428
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 27o van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op het hoger beroep van:
de heer X,
te Y, hierna: de heer X of belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Maastricht (hierna: de Rechtbank) van 29 augustus 2007, kenmerk: AWB 06/2350 PARKBL, inzake het geding tussen:
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Z,
hierna: de verweerder,
met betrekking tot:
de uitspraak van de verweerder van 7 november 2006 op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting, nummer 000000.0000.0000.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2009 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de verweerder.
Belanghebbendes gemachtigde is met schriftelijk bericht niet verschenen.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 3 juli 2009, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
vernietigt de uitspraak van de verweerder;
gelast dat de gemeente Z aan belanghebbende
het door deze ter zake van de behandeling van het
beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het
Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 38
respectievelijk € 106, in totaal € 144 vergoedt;
veroordeelt de verweerder in de kosten van het
bezwaar en de kosten van het geding bij de Rechtbank
en het Hof aan de zijde van belanghebbende,
vastgesteld op in totaal € 1.127;
en
wijst de gemeente Z aan als de rechtspersoon
die de proceskosten moet vergoeden
De gronden
1. De verweerder heeft naar aanleiding van het door belanghebbendes gemachtigde A B.V. (hierna: A B.V.) te Y ingediend bezwaarschrift bij zijn uitspraak van 7 november 2006 besloten "de naheffingsaanslag te seponeren". A B.V. had in het bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar. Bij zijn hiervóór genoemde uitspraak heeft de verweerder besloten "de niet gespecificeerde kosten (niet te) vergoeden (..) omdat er geen sprake is van, door een derde beroepsmatig verleende, rechtsbijstand.".
A B.V. is tegen die afwijzing in beroep gegaan bij de Rechtbank maar dat beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
Naar het oordeel van de verweerder en de Rechtbank heeft belanghebbende, de heer X, zijn bezwaarschrift zelf geschreven en is in dit geval daarom niet voldaan aan de in artikel 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht neergelegde eis dat een derde beroepsmatig bijstand heeft verleend.
A B.V. stelt nu dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het is, zo schrijft A B.V. "onbegrijpelijk dat de persoon X wordt vereenzelvigd met de besloten vennootschap A B.V. (...) De Rechtbank miskent dat het beroepschrift niet door hem maar door een medewerkster is opgesteld. (..) Weliswaar is het beroepschrift door X namens de vennootschap is ondertekend, doch dit kan niet anders omdat alleen hij tekeningsbevoegd is.
Met het arrest van 8 november 2002 heb ik uiteraard bedoeld dat zoals de betreffende v.o.f. een derde is ten opzichte van het procederende lichaam, de besloten vennootschap A B.V. in casu een derde is ten opzichte van eiser.".
In een kort voor de zitting van het Hof binnengekomen brief, welke brief door de griffier in afschrift aan de verweerder is gezonden, heeft A B.V. daar nog aan toegevoegd dat "de kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand met A worden verrekend (doordat zij) door deze B.V. aan ondergetekende in privé (Hof: dit is de heer X) in rekening worden gebracht. Betaling vindt plaats door verrekening met de vergoeding die ten laste van verweerder aan ondergetekende wordt toegekend.".
A B.V. verzoekt in hoger beroep vergoeding van de kosten van het bezwaar bij de verweerder, van het beroep bij de Rechtbank en van het hoger beroep bij het Hof.
2. Belanghebbendes hoger beroep is naar het oordeel van het Hof gegrond.
3. Het Hof stelt voorop dat artikel 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht de gevraagde kostenvergoedingen afhankelijk stelt van de aanwezigheid van:
- kosten;
- door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De redelijkheid van de kosten is niet in geschil.
4.1. A B.V. heeft laatstelijk in het beroepschrift in hoger beroep gesteld dat de B.V. recht heeft op een vergoeding voor de werkzaamheden, die zij heeft verricht in het kader van de rechtsbijstand. Zij heeft daar aan toegevoegd een fiscale correctie wegens een onttrekking te willen vermijden. In de onder 1 genoemde brief heeft A B.V. daar nog aan toegevoegd dat vergoeding door verrekening zal plaatsvinden na afloop van de procedure en dat het bedrag van die verrekening, naar het Hof verstaat, gelijk zal zijn aan het bedrag dat in hoger beroep zal worden toegekend. De verweerder heeft de hiervoor bedoelde brief eerst ter zitting gelezen en verklaard dat hij het irrelevant vindt of en hoeveel er betaald wordt. Het valt volgens de verweerder bij een B.V. toch allemaal niet te controleren bij verkeer met haar directeur grootaandeelhouder.
4.2. Voorop zij gesteld dat de feitelijke stellingen van A B.V. hiermee onvoldoende zijn weersproken. Vaststaat naar het oordeel van het Hof daarmee dat zoveel mogelijk zal worden afgerekend als tussen onafhankelijke derden, al was het maar ter vermijding van een fiscale winstcorrectie.
4.3. Tussen onafhankelijke derden is zeer wel denkbaar dat (finale) betaling niet eerder dan na afloop van de werkzaamheden plaatsvindt. Vaak staat de omvang immers pas vast wanneer het dossier wordt afgesloten. Dat er nog niets betaald is, kan in het onderhavige geval dus ook geen reden zijn de gevraagde vergoeding te weigeren, ook al is de controle daardoor lastiger.
Tussen onafhankelijke derden is ook zeer wel denkbaar dat niet de werkelijke kosten worden verrekend maar slechts het bedrag van een toegekende vergoeding. Voldoende is dat er kosten zijn en dat die worden verrekend, dan wel bij een kanscontract op basis van no cure no pay voor verrekening vatbaar zijn.
4.4. In casu is al met al volledig voldaan aan de voorwaarde van aanwezigheid van kosten.
5.1. De tweede voorwaarde is de aanwezigheid van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daartoe diene het volgende:
5.2. Vaststaat dat de heer X in bezwaar en beroep naar buiten toe vertegenwoordigd is door een civielrechtelijke derde, te weten A B.V.. Het Besluit proceskosten bestuursrecht definieert het begrip derde niet. De verweerder en de Rechtbank stellen, naar het Hof verstaat, voor om voor de toepassing van vergoedingen van proceskosten af te wijken van het civiele recht. Daartoe bestaat naar het oordeel van het Hof onvoldoende aanleiding. Voldoende is dat partijen zakelijk handelen, dat wil zeggen handelen als waren zij onafhankelijke derden. Dat is blijkens het hiervoor overwogene hier het geval.
5.3. Dat wordt niet anders doordat die derde/bijstandverlener een B.V. is die optreedt door middel van haar directeur/eigenaar en evenmin wanneer het een zaak betreft die de directeur/eigenaar persoonlijk aangaat. Anders dan de Rechtbank is het Hof met A B.V. van oordeel dat er geen reden is belanghebbende wanneer hij zakelijk handelt met zijn B.V. te vereenzelvigen.
5.4. Het bezwaar- en beroepschrift zijn telkens gesteld op briefpapier van A B.V. en ondertekend door haar directeur. Niet in geschil is dat het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand het doel en feitelijke werkzaamheid van de B.V. vormen.
5.5. Aan de tweede voorwaarde is ook voldaan. Door zakelijk te handelen bewerkstelligt belanghebbende (ook) de aanwezigheid van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. Nu het hoger beroep gegrond is en belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van bezwaar, acht het Hof termen aanwezig de verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
7. De op de voet van artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) te vergoeden kosten van bezwaar stelt het Hof op 1 x € 161 (1 punt voor het bezwaarschrift). De op de voet van artikel 8:75 Awb te vergoeden kosten van beroep op de Rechtbank stelt het Hof op 2 x € 322 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De op de voet van artikel 8:75 Awb te vergoeden kosten van hoger beroep op het Hof stelt het Hof op 1 x € 322 (1 punt voor het beroepschrift). In totaal bedraagt de vergoeding dan € 161 plus 3 x € 322 is in totaal € 1.127.
8. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de gemeente Z aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 respectievelijk € 106 te vergoeden.
9. Gelet op al het vorenoverwogene dient te worden beslist als hiervoor is vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan op 3 juli 2009 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en S. van Thiel, leden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 7 juli 2009
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.