Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2010, BO6688, HV 200.072.867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2010, BO6688, HV 200.072.867

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 december 2010
Datum publicatie
8 december 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO6688
Formele relaties
Zaaknummer
HV 200.072.867

Inhoudsindicatie

Vader zonder gezag over minderjarige is niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van 798 lid 1 Rv in procedure machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Uitspraak: 7 december 2010

Zaaknummer: HV 200.072.867/01

Zaaknummer eerste aanleg: 211790 / JE RK 10-953MZ13

in de zaak in hoger beroep van:

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. J.M.R. Vlaar,

tegen

Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,

gevestigd te Eindhoven en mede kantoorhoudende te Oss,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de stichting.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 juni 2010.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2010, heeft de vader verzocht:

- voormelde beschikking ten aanzien van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing te vernietigen, dan wel in duur te verkorten, waarbinnen expliciet onderzoek wordt gedaan naar de opvoedkundige vaardigheden van de vader;

- toestemming te geven c.q. opdracht te geven tot een onafhankelijk onderzoek naar de opvoedkundige vaardigheden van de vader.

2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 september 2010, heeft de stichting verzocht de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

2.3.1. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de vader, bijgestaan door mr. Vlaar;

- mevrouw [Y.] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door mr. J.M.C. van Gorkum;

- de stichting, vertegenwoordigd door de heer M.H.M. van der Velden en mevrouw M.F.M. Vankan;

2.3.2. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

De heer en mevrouw [Z.] (hierna ten noemen: de pleegouders) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 juni 2010;

- het rapport van de raad d.d. 4 mei 2009, ingekomen ter griffie op 6 september 2010;

- de brief van de raad d.d. 10 september 2010.

3. De beoordeling

3.1. Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], [A.] (hierna te noemen: [zoon A.]) geboren.

De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [zoon A.] uit.

3.2. [zoon A.] staat sinds 15 juni 2009 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 juni 2011.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de aan de stichting verleende machtiging verlengd om [zoon A.] met ingang van 15 juni 2010 voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.

3.3. De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.4. De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vader in hoger beroep is de vader van mening dat hij tot de uithuisplaatsing van [zoon A.] behoorde tot de kring van opvoeders van [zoon A.].

De vader stelt dat hij in staat is om met hulp de opvoeding van [zoon A.] ter hand te nemen. Hij zal de komende maanden benutten om het maatschappelijk werk bereid te vinden hem daarbij te begeleiden. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat uit een rapport van de thuiszorg volgt dat hij een natuurlijke gave heeft in de omgang met kinderen. De vader heeft voorts verklaard dat [zoon A.] een kind is dat veel aandacht nodig heeft en hij thans in het pleeggezin ongelukkig is. De vader betwist het oordeel van de rechtbank dat hij door zijn ‘zelfbepalende gedrag’ kennelijk ongeschikt is om [zoon A.] te verzorgen en op te voeden. Bovendien legt de kinderrechter ten onrechte de volle verantwoordelijkheid voor het incident op 16 maart 2010 bij de vader. De vader wil omgang met [zoon A.]; hij heeft [zoon A.] op 16 maart 2010 voor het laatst gezien.

3.5. De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.

De stichting geeft aan dat zij zich niet heeft verdiept in de vraag of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De stichting refereert zich met betrekking tot deze ontvankelijkheidskwestie aan het oordeel van het hof.

De zorgen omtrent de ontwikkeling van [zoon A.] alsmede het feit dat beide ouders de opvoeding van [zoon A.] niet op zich kunnen nemen, zijn nog steeds actuele feiten. De vader herkent de zorgen die er rondom [zoon A.] zijn helemaal niet. Gedurende het hulpverleningstraject is gebleken dat de vader niet over voldoende opvoedingscapaciteiten beschikt om [zoon A.] op te voeden. De vader is niet betrouwbaar en is onvoorspelbaar in zijn handelen en kan niet aansluiten bij zijn driejarige kind. De vader overvraagt [zoon A.]. De vader heeft bovendien een vervormd realiteitsbeeld met een gebrek aan ziekte- en zelfinzicht. De vader toont wel affectie jegens [zoon A.], maar is overbetrokken op hem. De stichting heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de contactwens van de vader niet gericht is op de behoefte van [zoon A.], maar op de eigen behoefte van de vader. Daar komt bij dat er geen contact en communicatie met de vader mogelijk is en hij de gemaakte afspraken niet nakomt.

De stichting stelt dat er kenmerken van een onveilige hechting bij [zoon A.] aanwezig zijn. [zoon A.] heeft moeite met veranderingen en kan schrikachtig reageren bij onverwachte gebeurtenissen. Wanneer de spanning voor [zoon A.] te hoog oploopt, keert hij in zichzelf en sluit zich af voor zijn omgeving. De stichting heeft geconstateerd dat [zoon A.] hiervan vooral na een bezoek van zijn vader last heeft. De stichting is van mening dat [zoon A.] een aanpak nodig heeft die gericht is op het bieden van zeer veel veiligheid. Dit betekent dat [zoon A.] veel structuur, een consequente benadering en heldere grenzen nodig heeft. In emotioneel opzicht is het belangrijk voor [zoon A.] om voorspelbaar te zijn en hem niet te overvragen. De stichting merkt op dat het thans goed gaat met [zoon A.] in het pleeggezin.

De stichting is voorts van mening dat er geen aanleiding bestaat om onderzoek te doen naar de opvoedkundige vaardigheden van de vader omdat het voor de stichting duidelijk is dat de opvoedkundige vaardigheden van de vader niet aansluiten bij wat [zoon A.] nodig heeft.

3.6. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep - desgevraagd - verklaard dat zij zich voor wat betreft de vraag of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep refereert aan het oordeel van het hof.

De moeder is het op dit moment eens met de uithuisplaatsing van [zoon A.].

De moeder stelt dat het niet noodzakelijk is om onderzoek te doen naar de capaciteiten van de vader, omdat duidelijk is wat de capaciteiten van de vader zijn. De moeder is van mening dat de vader niet in staat is om voor [zoon A.] te zorgen. Indien de vader wil aantonen dat hij wel voor [zoon A.] kan zorgen, dan ligt het op zijn weg om daartoe een onderzoek te laten verrichten.

Ontvankelijkheid

3.7.1. Het hof overweegt omtrent de ontvankelijkheid van de vader in zijn hoger beroep als volgt. Als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen (in een procedure tot verlenging van een machtiging uithuisplaatsing) - naast de instellingen en organen die ingevolge artikel 1:261 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) de uithuisplaatsing van een minderjarige kunnen verzoeken -, ingevolge artikel 1:263 lid 2 BW slechts worden aangemerkt de met gezag belaste ouder(s) en een ander die het minderjarige kind als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het kind zelf, mits dit kind twaalf jaar of ouder is (vlg. HR 21 mei 2010, LJN BL7043).

3.7.2. Vast staat dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag over [zoon A.] is belast. De vader heeft [zoon A.] erkend, het gezamenlijk gezag over [zoon A.] is echter nimmer verzocht.

Uit de rapportage van de raad d.d. 4 mei 2009 volgt dat de moeder met [zoon A.] op 31 maart 2008 naar een “Blijf van mijn lijf huis” is vertrokken. Aansluitend heeft de moeder met [zoon A.] bij een vriend van de moeder gewoond en is [zoon A.] met ingang van 2 februari 2010 uit huis geplaatst. De vader leeft derhalve sedert 31 maart 2008 niet meer in gezinsverband met [zoon A.].

Het hof is van oordeel dat, nu de vader niet met het gezag over [zoon A.] is belast en [zoon A.] evenmin door de vader wordt verzorgd en opgevoed als een kind behorende tot zijn gezin, de vader niet is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv.

De stelling van de vader dat de rechtbank in eerste aanleg deze lijn van de Hoge Raad niet heeft gevolgd, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat het hof in het hoger beroep de vraag of de vader belanghebbende is in het door hem ingestelde appel tegen de bestreden beschikking opnieuw zelfstandig en ambtshalve dient te beoordelen.

De vader is derhalve niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, waardoor het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

3.7.3. Ten overvloede overweegt het hof dat de stichting zich moet inspannen om in contact te blijven met de vader, om de gedrevenheid van de vader om er voor [zoon A.] te zijn en het goede voor hem te doen, een plaats te geven en in goede banen te leiden.

3.8. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4. De beslissing

Het hof:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 juni 2010.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Schaafsma-Beversluis, Mertens-Steeghs en Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2010.