Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2011, BQ8922, HV 200.081.464 en HV 200.081.475

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2011, BQ8922, HV 200.081.464 en HV 200.081.475

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 juni 2011
Datum publicatie
22 juni 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ8922
Formele relaties
Zaaknummer
HV 200.081.464 en HV 200.081.475

Inhoudsindicatie

In de procedure in hoger beroep strekkende tot wijziging van de voogdij over een minderjarige – de ouders verzoeken de stichting te benoemen tot voogdes over de minderjarige in plaats van de pleegmoeder – wordt de moeder, die is ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige, niet aangemerkt als een belanghebbende, aangezien na de beslissing tot ontheffing van het ouderlijk gezag tussen de moeder en de minderjarige sporadisch contact heeft plaatsgevonden en het family-life in de zin van artikel 8 EVRM tussen haar en de minderjarige in de loop der jaren verloren is gegaan.

De vader, die eveneens is ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige, wordt door het hof wel aangemerkt als een belanghebbende, aangezien tussen hem en de minderjarige na de ontheffing van het ouderlijk gezag wel frequent omgang heeft plaatsgevonden en daarmee het family-life tussen hem en de minderjarige in stand is gebleken.

Bovendien kan de uitkomst va de onderhavige procedure het belang van de vader treffen, aangezien hij een verzoekschrift tot herstel van het ouderlijk gezag over de minderjarige heeft ingediend. Indien het hof de bestreden beschikking zou vernietigen, zou de vader in zijn verzoek tot herstel van het ouderlijk gezag alsdan te maken krijgen met een neutrale derde als voogd in plaats van de pleegmoeder in haar hoedanigheid van voogdes over de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Uitspraak: 15 juni 2011

Zaaknummers: HV 200.081.464/01 en HV 200.081.475/01

Zaaknummer eerste aanleg: 146531 / FA RK 09-1724

in de zaak in hoger beroep met rekestnummer HV 200.081.464/01 van:

[A.],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: de moeder

advocaat: mr. J.B. Bogaart,

en in de zaak met rekestnummer HV 200.081.475/01:

[B.],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. F.E.H.M. van Aken,

tegen:

1. [C.],

2. [D.],

wonende te [woonplaats],

verweerders,

hierna te noemen: de pleegouders respectievelijk de pleegvader en de pleegmoeder,

advocaat: mr. R.W.C. Vranken.

en

Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,

gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,

belanghebbende,

hierna te noemen: de stichting.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 3 november 2010.

2. Het geding in hoger beroep

In de zaak met rekestnummer HV 200.081.464/01:

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2011, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te beslissen dat het verzoek tot benoeming/wijziging voogdij, zoals in eerste aanleg is gedaan door de pleegouders van de minderjarige [X.], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], zal worden afgewezen met veroordeling van de pleegouders in de kosten van deze instantie, een en ander, voor zover de wet toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.

In de zaak met rekestnummer HV 200.081.475/01:

2.2. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2011, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de pleegouders om te bepalen dat de voogdij over de minderjarige [X.] zal worden uitgeoefend door de pleegmoeder wordt afgewezen, met veroordeling van de pleegmoeder in de kosten in beide instanties.

In de zaken met rekestnummer HV 200.081.464/01 en HV 200.081.475/01:

2.3. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 maart 2011, hebben de pleegouders verzocht de bestreden beschikking te bevestigen, met veroordeling van de ouders in de kosten van deze procedure.

2.4. Gelet op de verknochtheid van de onder rekestnummer HV200.081.464/01 en HV200.081.475/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof beide zaken gevoegd opdat zij gezamenlijk worden behandeld en beslist.

2.5. De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 11 mei 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de vader, bijgestaan door mr. Van Aken,

- namens de moeder, mr. Bogaart,

- de pleegvader, bijgestaan door mr. J.B. Rauhe namens mr. Vranken,

- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam;

- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw G.J.W. van der Ende;

- de heer A.J.G. Derikx namens Xonar pleegzorg.

De moeder en de pleegmoeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.6. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 september 2010;

- de brief met bijlagen van de stichting van d.d. 7 februari 2011;

- de brief van de stichting van 14 maart 2011;

- de brieven met bijlagen van de advocaat van de vader van respectievelijk 17 maart 2011 en 5 april 2011.

3. De beoordeling

3.1. De vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd geweest. Uit dit huwelijk is geboren: [X.] (hierna: [X.]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats].

Het huwelijk tussen de ouders is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 21 oktober 2004 in de registers van de burgerlijke stand.

3.2. [X.] staat sinds 24 april 2004 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is met ingang van 24 juni 2008 laatstelijk verlengd voor de duur van een jaar.

[X.] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 24 juni 2004 uit huis geplaatst.

[X.] verblijft sinds november 2003 bij zijn pleegouders, aanvankelijk op vrijwillige basis.

3.3. Bij beschikking van 15 september 2008 zijn de vader en de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over [X.] en is bepaald dat de stichting de voogdij over [X.] zal uitoefenen.

3.4. Op 16 november 2009 heeft de stichting bij verzoekschrift d.d. 11 november 2009 de rechtbank vervangende toestemming verzocht om de verblijfplaats van [X.] te wijzigen.

De pleegouders hebben de rechtbank daarop bij verzoekschrift d.d. 9 december 2009 verzocht te bepalen dat voogdij over [X.] zal worden uitgeoefend door de pleegmoeder.

3.5. Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de pleegouders toegewezen, de beschikking van 15 september 2008 gewijzigd en bepaald dat de pleegmoeder de voogdij over [X.] zal uitoefenen.

De beslissing op het verzoek van de stichting tot vervangende toestemming om de verblijfplaats van [X.] te wijzigen heeft de rechtbank aangehouden, totdat in gewijsde zal zijn beslist op de wijziging van de voogdij over [X.].

3.6. De vader en de moeder kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

De ontvankelijkheid

3.7. Het hof dient allereerst te beoordelen of de vader en de moeder van [X.] in het door hen ingestelde hoger beroep kunnen worden ontvangen. Omtrent deze ontvankelijkheid overweegt het hof het volgende.

3.7.1. Op grond van het bepaalde in artikel 806 lid 1 Rv kan onder meer door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt, alsook door andere belanghebbenden beroep worden ingesteld van een beschikking in zaken betreffende het personen- en familierecht.

Vaststaat dat de vader en de moeder van [X.] in de procedure bij de rechtbank niet de verzoekers waren. Gesteld noch gebleken is dat aan hen een afschrift van de bestreden beschikking is verstrekt.

Gelet op het bepaalde in artikel 806 lid Rv dient het hof opnieuw en ambtshalve te beoordelen of de vader en de moeder als belanghebbenden zijn aan te merken.

3.7.2. Op grond van het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt in zaken betreffende het personen- en familierecht – geen scheidingszaken zijnde – onder belanghebbende verstaan de degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.

3.7.3. In een zaak als de onderhavige, waarbij het gaat om de voogdij over een minderjarige, worden als belanghebbenden in hoger beroep aangemerkt de met het gezag belaste ouders en de door de rechtbank benoemde voogd en indien de minderjarige in een pleeggezin verblijft de pleegouders. Daarnaast is op grond van artikel 805 lid 1 de raad aan te merken als belanghebbende.

3.7.3. Zoals uit de inhoud van de processtukken blijkt zijn beide ouders bij beschikking 15 september 2008 ontheven van het ouderlijk gezag over [X.].

Vanaf het moment dat [X.] in november 2003 in het gezin bij de pleegouders is komen wonen, heeft de moeder geen opvoeding- en verzorgingstaken ten aanzien van [X.] gehad. Uit de inhoud van de processtukken is het hof onder meer gebleken dat de moeder, nadat [X.] in het pleeggezin is komen wonen nimmer haar afspraken rond de omgangsregeling tussen haar en [X.] is nagekomen. Om die reden is er nauwelijks contact geweest tussen [X.] en zijn moeder. In juni 2008 heeft de stichting besloten dat er twee keer per jaar een begeleid bezoek van [X.] aan zijn moeder plaatsvindt. Hoewel er meerdere pogingen zijn gedaan om te komen tot bezoekcontacten tussen [X.] en de moeder, is er nooit een regelmatig contact tussen hen tot stand gekomen. Vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder heeft sinds jaren geen contact meer tussen [X.] en de moeder plaatsgevonden. [X.] heeft geen enkel beeld van zijn biologische moeder. De vader heeft altijd frequent omgang gehad met [X.]. Sedert het verblijf van [X.] in het pleeggezin heeft de vader eenmaal per maand omgang met [X.]. [X.] wordt dan door de vader opgehaald en samen bezoeken ze de zus van [X.], [Y.], die in een ander pleeggezin verblijft.

3.8. Het hof is van oordeel dat, nu vanaf november 2003 zeer beperkte contacten tussen de moeder en [X.] hebben plaatsgevonden, er tussen beiden geen sprake meer is van een nauwe persoonlijke betrekking.

Het hof neemt daarbij met name in aanmerking dat de moeder en [X.] vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 2002 tot medio november 2003 in gezinsverband met elkaar hebben geleefd. Slechts in die korte periode is sprake geweest van family-life tussen de moeder en [X.]. Zoals hiervoor is overwogen heeft onder meer vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder nadien nog slechts sporadisch contact plaatsgevonden tussen de moeder en [X.]. Het laatste begeleide contact tussen de moeder en [X.] heeft plaatsgevonden in augustus 2008.

Gelet hierop is het hof van oordeel dat de moeder niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en kan zij derhalve niet worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof overweegt daarbij dat tussen de moeder en [X.] weliswaar voor een korte periode sprake is geweest van family-life, doch dat dit family-life in de loop der jaren verloren is gegaan, omdat vanaf eind 2003 nauwelijks nog contacten tussen de moeder en [X.] hebben plaatsgevonden.

Daarnaast is het hof van oordeel dat deze zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten en verplichtingen van de moeder Zoals uit het door de moeder ingediende beroepschrift blijkt, heeft zij zich inhoudelijk volledig aangesloten bij de door de vader in zijn beroepschrift opgeworpen grieven tegen de bestreden beschikking en geen eigen standpunt ingenomen waarom in haar visie de bestreden beschikking moet worden vernietigd en de stichting de voogdij moet blijven uitoefenen over [X.]. Voor het inhoudelijk oordeel van het hof blijft de niet-ontvankelijkheid van de moeder dan ook zonder gevolgen.

3.8.1. Ten aanzien van de vader is het hof van oordeel dat hij in de onderhavige procedure wel is aan te merken als een belanghebbende. Vanaf het moment dat [X.] is geplaatst in het pleeggezin, medio november 2003, heeft tot december 2010 frequent omgang tussen de vader en [X.] plaatsgevonden. Uit de inhoud van de processtukken blijkt bovendien dat de vader de bezoekafspraken met [X.] elke maand stipt is nagekomen en dat hij in de afgelopen jaren ook een stabiele factor voor [X.] is gebleken. Naar het oordeel van het hof is het family-life tussen de vader en [X.] in de loop der jaren altijd in stand is gebleven en staat de vader in een nauwe persoonlijke betrekking tot [X.]. Daarnaast is het hof van oordeel dat de uitkomst van de onderhavige procedure het belang van vader kan treffen en dat hij daarin ter bescherming van dat belang mag opkomen (HR 6 juni 2003, NJ 2003, 486 en 10 november 2006, NJ 2007, 45).

De vader wenst namelijk dat [X.] op termijn weer bij hem komt wonen en hij heeft inmiddels een verzoekschrift tot herstel van het ouderlijk gezag over [X.] bij de rechtbank ingediend. Het belang van de vader is erop gericht dat, indien de bestreden beschikking zou worden vernietigd, de vader in zijn verzoek tot herstel in het ouderlijk gezag alsdan te maken krijgt met een neutrale derde als voogd over [X.] in plaats van de pleegmoeder in haar hoedanigheid van voogdes

De inhoudelijke beoordeling

3.10. De vader heeft acht grieven opgeworpen tegen de bestreden beschikking. Het hof zal deze grieven ofwel afzonderlijk bespreken ofwel gezamenlijk, indien daartoe aanleiding bestaat.

3.11. In de eerste grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er een betrekkelijk korte tijdspanne gelegen is tussen het najaar van 2008, waarin de stichting van mening was dat [X.] gebaat was bij de continuïteit van het verblijf bij zijn pleegouders en eind juli 2009, toen door de stichting besloten werd dat er een andere woonplek voor [X.] zou worden gezocht.

In de tweede grief wordt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de stichting geen concrete onderbouwing heeft gegeven van de plotseling opgekomen noodzaak om een andere woonplek voor [X.] te zoeken in juli 2009.

3.11.1. Het hof is van oordeel dat beide grieven onvoldoende zijn onderbouwd. Niet gebleken is van toegenomen gedragsproblemen bij [X.] en evenmin dat er onvoldoende zicht wordt gekregen op de ontwikkeling van [X.], zoals door de vader wordt aangevoerd in de toelichting op beide grieven.

Het hof verwijst in dat verband naar het rapport van de raad van 7 juli 2010, waaruit blijkt dat [X.] na een terugval die ongeveer een jaar heeft geduurd, thans een positieve ontwikkeling doormaakt op school en dat met de gegeven handelingsadviezen door AmaCura, gericht op het vergroten van vertrouwen en het bieden van voldoende veiligheid [X.] beter lijkt te kunnen functioneren. De pleegouders bevestigen, dat [X.] in de gezinssituatie opgewekter en positiever is ingesteld. Het hof merkt daarbij overigens op dat gebleken is dat de pleegouders op eigen initiatief AmaCura hebben benaderd en de door deze hulpverlener gegeven adviezen ten behoeve van de ontwikkeling van [X.] ter harte hebben genomen, hetgeen door de stichting niet, althans onvoldoende, is weersproken.

Daarnaast heeft de pleegvader ter zitting onweersproken gesteld dat het goed gaat met [X.]; [X.] zit in groep 5 van de basisschool en hij had een goed Paasrapport. [X.] is levendig en er zijn geen klachten meer gekomen van school, aldus de pleegvader.

De grieven 1 en 2 falen mitsdien.

3.12. In de derde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ter beëindiging van de machtstrijd tussen de stichting en de pleegouders thans de beste oplossing met het oog op de belangen van [X.] zal zijn om de pleegmoeder te belasten met de voogdij. De vader onderbouwt ook zijn bezwaar tegen dit oordeel van de rechtbank niet nader.

3.12.1. Het hof stelt vast dat de stichting geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking en ter zitting desgevraagd heeft toegelicht, dat hier onder meer de overweging aan ten grondslag lag, dat men in het belang van [X.] de machtstrijd met de pleegouders wenste te beëindigen.

Grief 3 faalt dus.

3.13. In grief 4 stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verweer van de vader is ingegeven door eigen belangen en dat dit belang geen grond kan zijn voor toe- of wijzing van het verzoek van de pleegouders.

3.13.1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader desgevraagd verklaard dat het nog steeds zijn wens is dat [X.] op termijn in zijn gezin komt wonen. Gelet op deze verklaring van de vader ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verweer van de vader is ingegeven door zijn eigen belang, het uitbreiden van de omgangsregeling en het terugkrijgen van het gezag over [X.]. Het vorenstaande wordt overigens bevestigd door het feit dat de vader inmiddels een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend strekkende tot herstel van het gezag over [X.]. Het hof is met de rechtbank van oordeel, dat het in dezen allereerst gaat om het belang van [X.] en dat belangen van anderen, zoals het belang van de vader, op de tweede plaats komen.

3.14. In grief 5 stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat nergens uit blijkt dat de pleegmoeder het contact tussen [X.] en de vader tegenwerkt.

3.14.1. Ter terechtzitting heeft de pleegvader toegelicht waarom thans geen omgang tussen de vader en [X.] plaatsvindt. Voorheen vond omgang tussen de vader en [X.] plaats op één zaterdag per maand. Aangezien [X.] iedere zaterdag naar scouting gaat heeft de pleegvader de vader voorgesteld [X.] in plaats van een zaterdag per maand twee woensdagmiddagen per maand op te halen om omgang met [X.] te hebben. De vader heeft daar aanvankelijk mee ingestemd. Omdat dit de vader uiteindelijk toch niet beviel, heeft de pleegmoeder in november 2010 met de vader afgesproken dat in januari 2011 nieuwe afspraken worden gemaakt over de omgang tussen de vader en [X.]. Vervolgens heeft de vader niets meer van zich laten horen. De pleegvader heeft ter zitting andermaal verklaard dat hij en de pleegmoeder het betreuren dat geen omgang meer plaatsvindt tussen de vader en [X.] en dat nog steeds concrete afspraken met de vader kunnen worden gemaakt over deze omgang. Ter zitting heeft de pleegvader daaraan toegevoegd dat hij binnen twee weken na datum van de mondelinge behandeling schriftelijk een concreet voorstel aan de vader zal doen toekomen.

Gelet op de hierboven weergegeven gang van zaken is het hof van oordeel dat ook in hoger beroep niet gebleken dat de omgangsregeling tussen de vader en [X.] door de pleegouders wordt gefrustreerd, zodat ook deze grief faalt.

3.15. In grief 6 stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de pleegouders geen eerlijke kans hebben gehad de twijfel bij de stichting weg te nemen, omdat zij enerzijds met de pleegouders hadden afgesproken om de STAP-cursus in september 2009 te evalueren, maar anderzijds in juli 2009 al hadden besloten om [X.] bij de pleegouders weg te halen.

3.15.1. Het hof is van oordeel dat de toelichting op deze grief niet aangemerkt kan worden als een adequate onderbouwing daarvan. Het hof ziet in deze toelichting onvoldoende onderbouwing van de grief en volgt in dezen het oordeel van de rechtbank. Grief 6 faalt derhalve.

3.16. In de grieven 7 en 8 wordt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat als gevolg van de strijd tussen de stichting en de pleegouders zaken die voor de ontwikkeling van [X.] noodzakelijk zijn niet worden opgepakt en dat de pleegmoeder wel in staat is de belangen van [X.] adequaat te behartigen.

3.16.1. Anders dan door de vader is gesteld is het hof niet gebleken dat de pleegmoeder, ondanks de machtstrijd tussen de pleegouders en de stichting, zaken die voor de ontwikkeling van [X.] noodzakelijk zijn heeft laten liggen. Uit het feit, dat zij AmaCura heeft ingeschakeld, de adviezen van AmaCura heeft opgevolgd en zij ergotherapie heeft geregeld voor [X.] blijkt dat zij wel degelijk de belangen van [X.] adequaat behartigt.

Ook de grieven 7 en 8 falen dus.

3.17. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat, nu alle grieven van de vader falen, de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

3.18. Het hof ziet geen aanleiding de pleegouders c.q. de ouders te veroordelen in de proceskosten, zoals door hen over en weer is verzocht.

Daarom worden deze kosten gecompenseerd op de in het dictum aan te geven wijze.

4. De beslissing

Het hof:

In de zaak met rekestnummer HV 200.081.464/01:

verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;

In de zaak met rekestnummer HV 200.081.475/01:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Maastricht van 3 november 2010;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

Deze beschikking is gegeven door mrs.Van Teeffelen, Renckens en Bogaerts-Tholen en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.