Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-09-2011, BT6275, HD 200.008.642 E

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-09-2011, BT6275, HD 200.008.642 E

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 september 2011
Datum publicatie
30 september 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BT6275
Formele relaties
Zaaknummer
HD 200.008.642 E

Inhoudsindicatie

Vervolg op tussenarrest van 16 februari 2010 (LJN BT6272) waarbij bewijslast voor de juistheid van zekere diffamerende beweringen werd gelegd bij degene(n) die verantwoordelijk waren voor de publicatie van deze beweringen. Waardering van het geleverde bewijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.008.642

arrest van de zesde kamer van 27 september 2011

in de zaak van

1.UITGEVERSMAATSCHAPPIJ DE LIMBURGER B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [X.],

wonende te [woonplaats],

3. [Y.],

wonende te [woonplaats],

appellanten in het principaal appel,

geïntimeerden in het incidenteel appel,

advocaat: mr. J.L.J.E. Koster,

tegen:

[Z.],

wonende te [woonplaats] (Duitsland),

geïntimeerde in het principaal appel,

appellant in het incidenteel appel,

advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 februari 2010 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 120425/HA ZA 07-548 gewezen vonnis van 12 maart 2008.

6. Het tussenarrest van 16 februari 2010

Bij genoemd tussenarrest is De Limburger c.s. toegelaten tot bewijslevering onder aanhouding van iedere verdere beslissing.

7. Het verdere verloop van de procedure

7.1.De Limburger c.s. heeft in de enquête vier getuigen doen horen, te weten de heren [X.], [A.], [B.] en [Y.]. Van deze verhoren is proces-verbaal opgemaakt.

7.2.[Z.] heeft in de contra-enquête vijf getuigen doen horen, te weten de heer [Z.], mevrouw [C.], mevrouw [H.], de heer [D.] en mevrouw [E.]. Van deze verhoren is proces-verbaal opgemaakt.

7.3.[Z.] heeft een akte genomen en daarbij producties overgelegd.

7.4.Vervolgens heeft [Z.] een antwoordmemorie na enquête genomen.

7.5.Partijen hebben de processtukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

8. De verdere beoordeling

8.1.In voormeld tussenarrest heeft het hof De Limburger c.s. toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat - vóórdat De Limburger c.s. op 25 augustus 2005 tot publicatie overging - meerdere bewoners van het appartementencomplex [Z.] "terrorist" en "psychologisch terrorist" noemden (primaire bewijsopdracht), dan wel dat De Limburger c.s. er niet te lichtvaardig vanuit ging dat dit het geval was (subsidiaire bewijsopdracht).

8.2.Naar het oordeel van het hof is De Limburger c.s. in voldoende mate erin geslaagd feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat - vóórdat De Limburger c.s. op 25 augustus 2005 tot publicatie overging - meerdere bewoners van het appartementencomplex [Z.] "terrorist" en "psychologisch terrorist" noemden (primaire bewijsopdracht). Ter motivering van deze beslissing overweegt het hof als volgt (8.3-8.7).

8.3.1.[X.] heeft als getuige onder meer verklaard in 2005 als regio-verslaggever bij De Limburger te hebben gewerkt. Ruim vóór publicatie van het bewuste artikel van 25 augustus 2005 heeft [X.] meermaals gesprekken gevoerd met enkele bewoners van het appartementencomplex. Deze gesprekken vonden plaats op de redactie van De Limburger, bij de bewoners thuis en telefonisch, aldus [X.]. Aanvankelijk werkte [X.] alleen aan het artikel over [Z.], maar vanaf april/mei 2005 heeft hij de zaak overgedragen aan [Y.] omdat hij vertrok bij De Limburger, aldus [X.].

Tijdens voormelde gesprekken met de bewoners van het appartementencomplex duidden tenminste twee van hen [Z.] aan als terrorist of psychologisch terrorist, naast andere krachttermen waarmee naar [Z.] werd verwezen, zo verklaarde [X.] zeker te weten. [X.] begreep verder van de bewoners met wie hij sprak dat ook anderen dan zijzelf [Z.] binnen het appartementencomplex aanduidden als psychologisch terrorist.

[X.] verklaarde voorts dat een medewerker van de woningstichting Venlo Blerick wist dat de termen terrorist en psychologisch terrorist door een aantal bewoners van het appartementencomplex werden gebruikt om [Z.] aan te duiden. Daarnaast bevestigde een andere persoon, die niet woonde in het appartementencomplex, dat bewoners van het appartementencomplex [Z.] aanduiden als terrorist of psychologisch terrorist, aldus de getuige.

Nadat [X.] een concept voor het artikel van 25 augustus 2005 - met daarin de bewering dat de bewoners [Z.] aanduiden als terrorist en psychologisch terrorist - had voorgelegd aan voormelde bewoners, heeft hij hierop geen negatief maar enkel instemmend commentaar gekregen, aldus [X.]. Ook van [Y.] heeft [X.] naderhand niet vernomen dat negatief commentaar op het concept was gekomen.

[Y.] heeft als chef-redactie de bevindingen van [X.] geverifieerd. Aanvankelijk verklaarde [X.] dat [Y.] hierbij niet heeft gesproken met de bewuste bewoners van het appartementencomplex, maar bij nader inzien verklaarde [X.] dat hij van [Y.] had vernomen dat deze vóór de publicatie van het artikel op 25 augustus 2005 wél met enkele bewoners had gesproken.

[X.] en [Y.] hebben het artikel van 25 augustus 2005 op voorhand binnen de redactie besproken, hetgeen gebruikelijk is. Het artikel werd ook binnen de hoofdredactie besproken, omdat de dreiging bestond van een rechtszaak, aldus [X.]. [X.] vermoedt dat het

feit dat in het artikel werd vermeld dat [Z.] door meerdere bewoners werd aangeduid als terrorist ook is besproken, maar weet dat niet meer.

8.3.2.[Y.] verklaarde als getuige onder meer destijds chef-redactie bij De Limburger c.s. te zijn geweest, en dat [X.] binnen deze redactie verslaggever Arcen en Velden was. Bij zijn onderzoek naar [Z.] heeft [X.] veel met [Y.] overlegd. [X.] kwam onder meer met het verhaal bij [Y.] dat hij van bewoners van het appartementencomplex had vernomen dat [Z.] door de medebewoners werd aangeduid als psychologisch terrorist, aldus [Y.]. [Y.] kan zich niet herinneren bij [X.] erop te hebben doorgevraagd of meerdere bewoners hadden gezegd dat [Z.] werd aangeduid als psychologisch terrorist, of dat het er maar één was. Wel was het zo dat geen van de bewoners aan wie het concept voor het artikel van 25 augustus 2005 is voorgelegd hierover een opmerking heeft gemaakt, tenminste niet bij de laatste versie van het artikel die door [Y.] aan de bewoners ter inzage was gegeven, aldus [Y.]. Op enig moment hebben [Y.] en [X.] gediscussieerd over het feit dat in het artikel tot uitdrukking moet komen dat het niet om een terrorist in de fysieke zin ging.

Voordat het artikel van 25 augustus 2005 werd gepubliceerd, heeft [Y.] met circa vijf bewoners gesproken, die bij [X.] op de redactie van De Limburger c.s. op bezoek waren, aldus [Y.]. Na het vertrek van [X.] maar vóór de plaatsing van het artikel heeft [Y.] – aldus verklaart hij zich bij nader inzien te herinneren - zelf nog met twee medebewoners gesproken. In die gesprekken duidden de medebewoners [Z.] aan als psychologisch terrorist. [Y.] is wel een week bezig geweest het artikel van 25 augustus 2005 op juistheid te verifiëren en heeft daarbij geen fout ontdekt, aldus [Y.].

8.3.3.Getuige [A.] heeft onder meer verklaard vanaf 2002/2003 tot het moment van zijn getuigenis ononderbroken in het appartementencomplex te hebben gewoond. Nadat [A.] zijn appartement had betrokken merkte hij dat [Z.] – vóórdat het artikel van 25 augustus 2005 was verschenen - door bewoners van het appartementencomplex regelmatig werd aangeduid met termen als psychologisch terrorist, terrorist en onze terrorist, aldus [A.].

[A.] heeft niet gesproken met de journalisten die het artikel van 25 augustus 2005 over [Z.] hebben geschreven, aldus [A.]. Wel kwam [A.] een keer op bezoek bij één van de bewoners van het appartementencomplex, toen een bespreking plaatsvond waarbij een aantal bewoners en [X.] aanwezig waren. Op enig moment zei een van de bewoners toen iets als "zullen we weer eens doorgaan met onze terrorist", aldus [A.]. [A.] verklaarde voorts dat de aanduiding terrorist voor [Z.] ook buiten het appartementencomplex werd gebruikt.

8.3.4.1. Uit het bovenstaande blijkt dat [X.], [Y.] en [A.] in ieder geval eensluidend hebben verklaard dat [Z.] vóór publicatie van het artikel van 25 april 2005 door meerdere bewoners van het appartementencomplex werd aangeduid als psychologisch terrorist.

8.3.4.2. De verklaring van [X.] dat de bewoners [Z.] vóór publicatie van het artikel van 25 april 2005 aanduidden als terrorist of psychologisch terrorist begrijpt het hof aldus dat [X.] hiermee heeft bedoeld dat de ene bewoner [Z.] aanduidde als terrorist, terwijl de andere bewoner hem aanduidde als psychologisch terrorist, en/of dezelfde bewoner(s) afwisselend beide termen gebruikte(n). Voor het op deze wijze verstaan van de verklaring van [X.] pleit ook dat hij voorts heeft verklaard dat een medewerker van de woningstichting Venlo Blerick wist dat bewoners van het appartementencomplex [Z.] aanduidden als terrorist en als psychologisch terrorist. Overigens neemt het hof - nu [X.] deze medewerker sprak in het kader van zijn onderzoek naar [Z.] - aan dat dit gesprek plaatsvond vóór publicatie van het artikel van 25 april 2005.

Voorts heeft [A.] als getuige verklaard dat [Z.] vóór publicatie van het artikel van 25 april 2005 door meerdere bewoners van het appartementencomplex (niet alleen) werd aangeduid als psychologisch terrorist, (maar ook als) terrorist en onze terrorist, en dat één van de bewoners tijdens een bespreking met [X.] heeft gezegd “zullen we weer eens doorgaan met onze terrorist”.

Het feit dat [Y.] niet letterlijk heeft verklaard dat [Z.] door medebewoners werd aangeduid als psychologisch terrorist en als terrorist laat – daargelaten of [Y.] inderdaad niet heeft bedoeld te verklaren dat [Z.] werd aangeduid als terrorist – onverlet dat [X.] en [A.] dit wel hebben verklaard.

Daar komt bij dat de verklaring van [X.] gedetailleerd en geloofwaardig is en – op een enkel ondergeschikt punt na – overeenkomt met die van [Y.]. Nu [A.] ontkent dat hij vanaf zijn IP adres bestellingen heeft gedaan op naam van [Z.], dan wel dat hij iets met deze bestellingen te maken heeft gehad (proces-verbaal van verhoor van 27 januari 2007; prod. 3 mva), terwijl de Officier van Justitie te Roermand heeft besloten [A.] niet te vervolgen voor bedreiging en belediging van [Z.] en het beklag ex artikel 12 Sv tegen deze beslissing door het gerechtshof 's-Hertogenbosch ongegrond is verklaard (arrest 5 juni 2007; prod. 1 pleitaantekeningen [Z.] hoger beroep), bestaat ook geen aanleiding aan de juistheid van de verklaring van [A.] te twijfelen.

8.3.4.3. Gelet op het voorgaande bestaan er naar het oordeel van het hof sterke aanwijzingen voor de juistheid van de stelling dat - vóórdat De Limburger c.s. op 25 augustus 2005 tot publicatie overging - meerdere bewoners van het appartementencomplex [Z.] "terrorist" en "psychologisch terrorist" noemden.

8.3.4.4. Aan dit oordeel staat niet in de weg dat [X.] en [Y.] partij zijn in de door [Z.] jegens hen - als afzonderlijke gedaagden - aangespannen procedures en als partij belast zijn met het leveren van bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). In de procedure waarin [X.] gedaagde is geldt immers dat voor zijn verklaring - voor zover deze voor hem voordelig is - aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt (de verklaringen van [A.] en [Y.]). Ditzelfde geldt voor de verklaring van [Y.] in de procedure waarin hij gedaagde is (de verklaringen van [A.] en [X.]).

8.4.Voormeld oordeel (8.3) wordt niet of onvoldoende afgezwakt door hetgeen is verklaard door de getuigen die [Z.] naar voren heeft gebracht. Weliswaar hebben [Z.], [C.], [H.], [D.] en [E.] als getuigen verklaringen afgelegd met de strekking dat niet waarschijnlijk is dat bewoners van het appartementencomplex [Z.] vóór de verschijning van het artikel van 25 april 2005 aanduidden als (psychologisch) terrorist, dan wel dat zij hiermee niet bekend waren. Echter, enkele van deze getuigen hebben tevens verklaard dat het appartementencomplex bestond uit zo'n 16 appartementen en dat de bewoners hiervan vóór de verschijning van het artikel van 25 april 2005 waren opgedeeld in twee groepen die tegenover elkaar stonden (verklaringen [H.], [D.] en [E.]). De ene groep wilde de verkoper van de appartementen gezamenlijk aanspreken op gebreken aan de appartementen, de andere groep voelde hier niet voor. Tot de eerste groep behoorden de bewoners van zo'n zeven appartementen, waaronder de families [Z.], [D.] en [H.] (verklaringen [H.], [D.], [E.]). Gelet op het aantal bewoners van het appartementencomplex enerzijds en de twee groepen anderzijds is niet uitgesloten dat men over en weer niet van elkaar wist hoe men elkaar, en met name [Z.], duidde. Het feit dat de getuigen [Z.], [C.], [H.], [D.] en [E.] hebben verklaard dat niet waarschijnlijk is dat bewoners van het appartementencomplex [Z.] voor de verschijning van het artikel van 25 april 2005 aanduiden als (psychologisch) terrorist, dan wel dat zij hiermee niet bekend waren, is derhalve onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de door [Z.] gehoorde getuigen hierover hebben verklaard.

8.5. Het oordeel van het hof (8.3) wordt evenmin anders door het feit dat [Z.] een aantal maal is gekozen tot voorzitter en secretaris van de Vereniging van Eigenaren van het appartementencomplex (verklaring [Z.]). Ditzelfde geldt in het veronderstelde geval er vanuit wordt gegaan dat juist is dat:

- De Limburger c.s. rancuneus was jegens [Z.] omdat de krant eerder op zijn sommatie een bericht had gerectificeerd (verklaring [Z.]);

- [Z.] en zijn echtgenote het aanvankelijk met de meeste bewoners goed kon vinden (verklaring [C.]):

- [H.] in haar grenswinkel in [vestigingsplaats], en [D.] in zijn zaak in het centrum van deze gemeente, nooit hebben gehoord dat bewoners van het appartementencomplex [Z.] aanduidden als (psychologisch) terrorist (verklaringen [H.] en [D.]).

Dit geldt temeer daar een aantal getuigen heeft verklaard dat [Z.] door de (een) bewoner(s) van het appartementencomplex werd aangeduid als querulant (verklaringen van [Z.], [D.], [E.], [A.]), waaruit ten minste van enige vijandigheid jegens [Z.] blijkt.

8.6.[Z.] doet in zijn antwoordmemorie na enquête in de verschillende nummers een beroep op een aantal door hem bij zijn akte van 1 maart 2011 overgelegde producties, naar het hof begrijpt in het kader van de primaire bewijsopdracht. Deze beroepen doen om de volgende redenen geen afbreuk aan het eerdere oordeel van het hof (8.3):

- het feit dat [Z.] in de brieven van de heer [Q.] (prod. 41 akte 1 maart 2011), de heer en mevrouw [A.] van 12 januari 2003 (prod. 47 akte 1 maart 2011), de heer [R.] van 6 maart 2003 (prod. 53 akte 1 maart 2011) en de heer [A.] van 14 maart 2004 (prod. 64 akte 1 maart 2011), niet wordt aangeduid als terrorist en/of psychologisch terrorist, laat de mogelijkheid dat dit toch gebeurde onverlet;

- het feit dat [A.] in zijn brief van 14 maart 2004 (prod. 64 akte 1 maart 2011) [Z.] aanduidde als querulant, en niet als terrorist of psychologisch terrorist, staat aan zijn verklaring als getuige dat [Z.] door bewoners als terrorist en psychologisch terrorist werd aangeduid niet in de weg, temeer daar [A.] als getuige ook zelf heeft verklaard dat hij [Z.] aanduidde als querulant en niet als terrorist of psychologisch terrorist.

8.7.Uit het bovenstaande volgt dat De Limburger c.s. erin is geslaagd feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat - vóórdat De Limburger c.s. op 25 augustus 2005 tot publicatie overging - meerdere bewoners van het appartementencomplex [Z.] "terrorist" en "psychologisch terrorist" noemden (primaire bewijsopdracht).

Het slagen in de primaire bewijsopdracht brengt met zich dat De Limburger c.s. niet onrechtmatig heeft gehandeld door in de artikelen van 25 augustus 2005 en 15 november 2005 en in de kop van het artikel van 25 augustus 2005 te beweren dat meerdere medebewoners [Z.] "terrorist" en "psychologisch terrorist" hebben genoemd (4.19 tussenarrest van 16 februari 2010).

Derhalve zal het hof de subsidiaire bewijsopdracht niet behandelen en voorbijgaan aan de door [Z.] bij akte van 1 maart 2011 overgelegde 75 producties waarop [Z.] in 6.9 van zijn antwoord memorie na enquête in het kader van de subsidiaire bewijsopdracht een beroep doet. Overigens blijkt uit de toelichting door [Z.] op voormelde producties in 6.9 ook niet van enige relevantie hiervan in het kader van de primaire bewijsopdracht.

Voorzover [Z.] met voormelde producties beoogt te stellen (en bewijzen) dat de artikelen van 25 augustus 2005 en 15 november 2005 naast het gebruik van de woorden "terrorist" en "psychologisch terrorist" op andere gronden onrechtmatig waren, gaat het hof hieraan voorbij nu [Z.] de grondslag van zijn vordering niet, althans onvoldoende duidelijk en kenbaar, op andere gronden heeft gebaseerd (4.11 tussenarrest 16 februari 2010).

8.8.Nu niet is komen vast te staan dat De Limburger c.s. onrechtmatig heeft gehandeld, dienen de vorderingen van [Z.] te worden afgewezen.

8.9. Het voorgaande brengt met zich dat de grieven in het principaal appel slagen, terwijl de grieven in het incidenteel appel falen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd onder afwijzing alsnog van de vorderingen van [Z.].

[Z.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het – principaal en incidenteel - hoger beroep.

9. De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep van de rechtbank Maastricht van 12 maart 2008 en, opnieuw rechtdoende;

- wijst de vorderingen van [Z.] af;

veroordeelt [Z.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het principaal en incidenteel appel, welke kosten aan de zijde van De Limburger c.s. worden begroot op € 300,= aan verschotten en € 904,= aan salaris advocaat voor de eerste aanleg, op € 791,80 aan verschotten en € 2.682,= aan salaris advocaat voor het principaal appel en op nihil aan verschotten en € 1.341,= aan salaris advocaat voor het incidenteel appel;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.B. Beekhoven van den Boezem en L.R. van Harinxma thoe Slooten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2011.