Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2012, BX7146, 12-00068
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2012, BX7146, 12-00068
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 september 2012
- Datum publicatie
- 12 september 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7146
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ7863, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ7863
- Zaaknummer
- 12-00068
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Verlaging tarief woningen aangekondigd op 1 juli 2011 met terugwerkende kracht tot 14 juni 2011, waarbij de datum van transport van de woning bepalend was. Belanghebbende heeft een woning op 7 juni doen transporteren. Hij stelt dat de terugwerkende kracht een ongeoorloofde begunstiging inhoudt van personen die in de periode vanaf 14 juni tot 1 juli 2011 een woning deden transporteren en doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hof: de Della Ciaja doctrine kent de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. Die ruime beoordelingsvrijheid geldt voor de vraag of sprake was van gelijke gevallen; dat komt in dit geval neer op de vraag of, en zo ja wanneer, bij belastingplichtigen in redelijkheid vertrouwen kon zijn gewekt dat zij voor een eventuele tariefsverlaging in aanmerking zouden komen. Gelet op uitlatingen van minister-president Rutte op 17 juni 2011, alsmede diens uitlatingen op 1 juli 2011 heeft de wetgever tot het door hem gemaakte onderscheid kunnen komen.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00068
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 januari 2012, nummer AWB 11/5212, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur van 5 oktober 2011 geen teruggaaf van overdrachtsbelasting te verlenen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft op 18 juli 2011 aangifte gedaan van overdrachtsbelasting wegens de verkrijging op 7 juni 2011 van de hieronder te noemen onroerende zaak.
1.2. De volgens de aangifte verschuldigde belasting is voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 5 oktober 2011 besloten van dit bedrag geen teruggaaf te verlenen en het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende aanvankelijk een griffierecht geheven van € 41, maar dit bedrag is aan belanghebbende terugbetaald. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De zitting heeft plaatsgehad op 3 mei 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7. Het Hof heeft het onderzoek gesloten en aangekondigd wanneer uitspraak zou worden gedaan.
1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander niet, althans onvoldoende, bestreden.
2.2. Bij notariële akte van juni 2011 verkregen belanghebbende en mevrouw A, ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als B-straat 10 te Y.
2.3. De koopsom voor deze onroerende zaak (hierna aan te duiden als: de woning) bedroeg € 156.500.
2.4. Het tarief voor de overdrachtsbelasting was ten tijde van de levering volgens artikel 14 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) zes procent. Op 18 juli 2011 is een bedrag van € 9.390 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan, zijnde 6% van de koopsom, waarvan € 4.695 ten laste van belanghebbende en € 4.695 ten laste van mevrouw A.
2.5. Tijdens de persconferentie van minister-president Rutte na afloop van de ministerraad op 17 juni 2011 is het volgende genotuleerd (website rijksoverheid, Radio- en TV-tekst 17 juni 2011):
VAN BEEK (BNR) (...) de woonvisie die nog komt. Is toegezegd aan de Kamer, gaat de overdrachtsbelasting daar deel van uitmaken?
RUTTE We komen met een woonvisie en echt, daar hebben we nog helemaal niet eens over gesproken, dus ik ga echt niets over die woonvisie zeggen.
VAN BEEK Maar als je nu een startend stelletje bent en...
RUTTE Dan moet je gewoon een huis kopen, als je een huis wilt kopen.
BERGHUIS (RTL) Dan heb je niet straks in september van goh, had ik maar een paar maanden gewacht, want nou...
RUTTE Als jij graag een huis wilt kopen dan moet je dat gewoon doen. Dan kijk ik recht in de camera, dat is ook heel goed nieuws voor heel Nederland. We hebben echt die woningmarkt nodig. (...)
BERGHUIS Dus geen cadeautjes voor starters?
RUTTE Cadeautjes doen we al helemaal nooit.
BERGHUIS Lagere overdrachtsbelasting.
RUTTE U kent ons, cadeautjes is niets voor het kabinet.
2.6. Op 1 juli 2011 is door het kabinet een integrale woonvisie gepresenteerd (kamerstukken II, 2010-2011, 32.847, nummer 1) en op dezelfde datum is een persbericht uitgebracht. In de integrale woonvisie en het persbericht is onder meer aangekondigd dat de overdrachtsbelasting verlaagd wordt van zes naar twee procent voor de periode van 15 juni 2011 tot 1 juli 2012, waarbij voor de verkrijging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet BRV het tijdstip van de juridische eigendomsoverdracht bepalend is.
2.7. Op 1 juli 2011 gaf de minister-president tevens een persconferentie na afloop van de op die dag gehouden ministerraad. De notulen van de persconferentie (website Rijksoverheid, Radio-en tv-teksten, persconferentie minister-president na de MR 1 juli 2011) vermelden het volgende.
VAN DER HEYDE Laatste vraag over de overdrachtsbelasting, is het kabinet ook een beetje gedwongen om het te doen omdat er zoveel geruchten ontstonden en er een notitie was uitgelekt? (...)
RUTTE Nou, in hele kleine kring was die discussie nog wel wat langer aan de gang of dit niet de kick-start zou kunnen zijn (...). Ja, en dat dingen uitlekken in de politiek dat is een ziekte, maar daar kun je geen beleid op maken hè, dus als wij de conclusie hadden getrokken deze week: dit is geen goede maatregel, ondanks de publiciteit, hadden we hem niet genomen.
(...)
WESTER (RTL NIEUWS) Het feit dat de maatregel met terugwerkende kracht twee weken geleden ingaat, heeft dat er ook mee te maken dat u twee weken geleden riep als u een huis wil kopen moet dat vooral doen.
RUTTE Ja, zeker, het heeft ook daarmee te maken, en met het feit dat de meeste - en trouwens Verhagen ook een week later haast ik mij er aan toe te voegen - Maxima, ja, nee, maar allebei hebben we er uitspraken over gedaan. De tweede reden is dat de meeste juridische overdrachten ook plaatsvinden tegen het eind van een kalendermaand, dus wil je meteen ook effect hebben kan het maar beter met iets terugwerkende kracht.
WESTER Even heel precies, wist u twee weken geleden al dat de maatregel er aan zat te komen, dus u kon dat roepen. Kortom, doordat u dat twee weken geleden geroepen heeft moet het met terugwerkende kracht, al kost het wat extra geld.
RUTTE Geen van beide. Nee, het is geen van beide, want we waren er al een tijd over in gesprek in het kabinet en het had heel goed kunnen zijn dat we deze week de knoop de andere kant hadden doorgehakt, want we hebben echt gekeken op basis van alle onderzoeken (...)
(...)
2.8. Bij Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende bekend gemaakt:
...
1. Inleiding
In het persbericht van 1 juli 2011 is aangekondigd dat het tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van woningen tijdelijk wordt verlaagd tot 1 juli 2012. Deze maatregel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2012. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen treedt deze maatregel op 1 januari 2012 in werking en werkt terug tot en met 15 juni 2011.
2. Goedkeuring
Het is niet wenselijk dat belanghebbenden de verkrijging van een woning uitstellen tot 1 januari 2012. Daarom keur ik vooruitlopend op wetswijziging het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat een tarief overdrachtsbelasting van 2 procent wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning. Hieronder wordt het begrip woning nader toegelicht.
...
4. Inwerkingtreding en vervaldatum
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van woningen.
Dit besluit vervalt op 1 januari 2012.
2.9. In een brief van 1 juli 2011 (Tweede Kamer 31371, nr. 364) heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd:
Vergaderjaar 2010-2011
Nr. 364
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juli 2011
Het kabinet verlaagt het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen waarvan de transportakte passeert gedurende de periode 15 juni 2011 tot en met 30 juni 2012. Met deze brief informeer ik u over de dekking van de maatregel.
Achtergrond
De woningmarkt stagneert. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen hebben moeite hun huis te verkopen, wat in sommige gevallen leidt tot financiële problemen. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet besloten om de overdrachtsbelasting tijdelijk fors te verlagen. (...)
(...)
Deze achtergrond heeft het kabinet tot een aantal overwegingen gebracht bij de invulling van de dekking van de maatregel. Gegeven het doel van de maatregel - het geven van een impuls aan de woningmarkt - ligt het in de rede geen compenserende lastenmaatregel op het woningmarktdossier zelf te nemen. Hierbij dient bedacht te worden dat de verlaging tijdelijk is, zodat de incidentele inzet van dekkingsmaatregelen volstaat. Verder is van belang dat de voordelen van de maatregel zowel bij burgers als bedrijven neerslaan. Daarmee ligt het in de rede de noodzakelijke dekking bij beiden te vinden.
Het pakket
Met deze overwegingen in het achterhoofd heeft het kabinet gezocht naar dekkingsmaatregelen die hun eigen merites hebben. Het gaat daarbij om maatregelen die het kabinet reeds voornemens was te treffen en waarover ook eerder met de Kamer is gecommuniceerd. De opbrengst van deze maatregelen wordt nu eenmalig ingezet ten behoeve van de verlaging van de overdrachtsbelasting. Het gaat om het volgende pakket:
Tabel: Dekking tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting
in miljoenen euro'sDerving-1200Dekking Bankenbelasting300Grondslagverbreding Vennootschapsbelasting (w.o. reparatie Bosal-gat)340Fasering vitaliteitsregeling500Enveloppe Regeerakkoord60Totaal0
2.10. Na de indiening van het beroepschrift is het wetsvoorstel inzake de tijdelijke tariefsverlaging als onderdeel van het Belastingplan 2012 op 17 november 2011 door de Tweede Kamer en op 20 december 2011 door de Eerste Kamer aangenomen. Het Belastingplan 2012 is als Wet van 22 december 2011 (hierna: de Wet) gepubliceerd in het Staatsblad 2011, nr. 639.
2.11. In artikel XXXVIII van de Wet is bepaald dat artikel XVI van de Wet (het artikel waarin de tariefswijziging van artikel 14 van de Wet BRV is opgenomen) terugwerkt tot en met 15 juni 2011.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende, op grond van het gelijkheidsbeginsel in enige vorm, recht heeft op toepassing van het tarief van 2% in de overdrachtsbelasting voor het transport van de woning. Tevens is, voor het geval de Inspecteur veroordeeld mocht worden in de proceskosten van belanghebbende, in geschil de hoogte van de wegingsfactor "gewicht van de zaak" als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage besluit proceskosten bestuursrecht.
3.2. Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Met betrekking tot de wegingsfactor "gewicht van de zaak" bepleit belanghebbende factor 2 (zeer zwaar), de Inspecteur factor 1 (gemiddeld).
3.3. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.4. Belanghebbende concludeert tot toepassing van een tarief in de overdrachtsbelasting van 2%, en teruggave van hetgeen door hem teveel werd voldaan; de Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Belanghebbende klaagt, dat de terugwerkende kracht verleend in het besluit van 1 juli, en later in de Wet, zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging een fiscaal voordeel toekende aan een groep belastingplichtigen, te weten de groep die een woning deed transporteren in de periode vanaf 15 juni tot 1 juli 2011. Belanghebbende is, zo stelt hij, voor zover fiscaalrechtelijk relevant, niet van leden van deze groep te onderscheiden, zodat het gelijkheidsbeginsel vereist dat hij op dezelfde wijze wordt behandeld als de leden van deze groep. Ook hij heeft dus recht op het tarief van 2%.
4.2. Belanghebbende claimt toepassing van het gelijkheidsbeginsel, in welke vorm dan ook. Ter zitting heeft hij opgemerkt, dat als hij een verschijningsvorm van dat beginsel mocht hebben vergeten te vermelden in zijn stukken, hij niettemin geacht moet worden daarop een beroep te hebben willen doen.
4.3. De ter zitting behandelde verschijningsvormen van het beginsel zijn: artikel 1 van de Grondwet, enig artikel neergelegd in enig verdrag, het gelijkheidsbeginsel als eis van behoorlijk bestuur en het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving.
4.4. Het besluit van 1 juli 2011 is ingehaald door de Wet. De Wet, die op 1 januari 2012 in werking trad, bepaalt dat het 2% tarief met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011 van toepassing is. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Inspecteur (bij zijn uitspraak op bezwaar) en de rechter (bij diens uitspraak in (hoger) beroep) niet langer aan het besluit mogen toetsen, maar uitsluitend aan de wet (Hoge Raad 2 oktober 2009, nrs. 07/13624 en 07/10481). In zoverre kan het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur niet (meer) aan de orde komen. Dit zou anders kunnen zijn indien de Inspecteur, in strijd met de wet, beleid zou voeren op grond waarvan belastingplichtigen die op grond van de wet geen recht zouden hebben op toepassing van het 2%-tarief, niettemin dat tarief wordt gegund. De Inspecteur heeft echter onweersproken ontkend dat zulke gevallen bestaan.
4.5. Het Hof heeft derhalve te toetsen of het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving is geschonden.
4.6. De Rechtbank heeft terecht overwogen, dat artikel 120 Grondwet de rechter toetsing van wetten (in formele zin) aan de grondwet verbiedt. Daarom resteert, van de vele door belanghebbende geopperde verschijningsvormen, slechts het gelijkheidsbeginsel zoals opgenomen in enig verdrag.
4.7. De Rechtbank heeft daarom, eveneens terecht, onderzocht of de (beperking van de) terugwerkende kracht een inbreuk vormde op het gelijkheidsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM alsmede artikel 1 van het Eerste Protocol en artikel 1 van het 12e Protocol bij het EVRM. Daarbij moet, aldus de Rechtbank, vooropgesteld worden dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid ("wide margin of appreciation") toekomt bij het beantwoorden van de vraag of voor de toepassing van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (EHRM 22 juni 1999, nummer 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (EHRM 10 juni 2003, nummer 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, VN 2003/52.2). Het Hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de Rechtbank.
4.8. De Inspecteur heeft bestreden dat sprake is van gelijke gevallen, omdat door de uitlatingen van bewindslieden op de persconferentie van 17 juni 2011 vertrouwen kon zijn gewekt bij aarzelende kopers. Dat vertrouwen zou inhouden, dat indien een maatregel getroffen zou worden, die maatregel ook voor hen zou gelden. Minister-president Rutte heeft toen immers gezegd dat als mensen een huis wilden kopen, dat ze dan niet moesten wachten, maar gewoon een huis moesten kopen. Die mensen zouden zich gefopt kunnen voelen, als zij inderdaad niet hadden gewacht, en dan kort daarna de overdrachtsbelasting zou zijn verlaagd. Bovendien was er, zo blijkt uit de persconferentie van 1 juli 2011, al een tijd over de maatregel gesproken, en was informatie daarover uitgelekt. De ingangsdatum kon daarom geprikt worden op 15 juni: de wetgever mocht, zo verstaat het Hof de stelling van de Inspecteur, ervan uitgaan dat vóór die datum geen vertrouwen bij consumenten was gewekt.
4.9. Als wel sprake zou zijn van ongelijke behandeling, dan is dat, aldus nog steeds de Inspecteur, niet anders dan de ongelijke behandeling die per definitie voortvloeit uit een tariefswijziging. De gevallen van vóór en na een tariefswijziging worden anders behandeld, maar daarvoor bestaat een objectieve en redelijke rechtvaardiging, onder andere: het een impuls geven aan de woningmarkt en budgettaire motieven.
4.10. Belanghebbende bestrijdt dat bij een groep belastingplichtigen vertrouwen kon zijn gewekt, zoals geschetst door de Inspecteur.
4.11. De Della Ciaja doctrine kent de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. Die ruime beoordelingsvrijheid heeft in het voorliggende geval (ook) betrekking op de vraag of sprake was van gelijke gevallen, dat wil zeggen op de vraag of, en zo ja wanneer, bij belastingplichtigen in redelijkheid vertrouwen kon zijn gewekt dat zij voor een eventuele tariefsverlaging in aanmerking zouden komen. Gelet op de hierboven weergegeven uitlatingen van minister-president Rutte op 17 juni 2011, alsmede diens uitlatingen op 1 juli 2011 (waaronder zijn mededeling dat sprake is geweest van "lekken" van plannen, dat ook door andere bewindslieden uitlatingen waren gedaan, en dat de terugwerkende kracht te maken had met zijn op 17 juni gedane uitspraak "gewoon een huis te kopen"), heeft de wetgever tot het door hem gemaakte onderscheid kunnen komen.
4.12. Het Hof is niet gebleken van enige andere verschijningsvorm van het gelijkheidsbeginsel, dat tot een ander oordeel zou moeten leiden.
Slotsom
4.13. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het door belanghebbende opgeworpen geschilpunt aangaande de wegingsfactor behoeft daarom geen behandeling.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep ongegrond
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 6 september 2012 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P.J.M. Bongaarts en P.C. van der Vegt, leden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.