Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2555, 13-00834
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2555, 13-00834
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 juli 2014
- Datum publicatie
- 24 september 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:2555
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1083, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 13-00834
Inhoudsindicatie
Bij belanghebbende is begin 2009 een hennepkwekerij aangetroffen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in 2008 één eerdere oogst heeft gehad en dat daarmee een opbrengst is behaald van ruim € 16.000. Bij die opbrengstberekening heeft de Inspecteur gebruik gemaakt van aannames uit het BOOM-rapport 2005. De Inspecteur legt voor 2008 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op en stelt dat de bewijslast moet worden omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Tevens wordt een vergrijpboete opgelegd. Het hof vermindert de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag en vernietigt de boete. Anders dan de Inspecteur en de Rechtbank is het Hof van oordeel dat omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is omdat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de op basis van de aangifte verschuldigde belasting zowel relatief als absoluut aanzienlijk lager is dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting. De opbrengstberekening van de Inspecteur, gebaseerd op gegevens uit het BOOM-rapport en niet gestaafd door feiten die tot bewijs dienen, kan niet leiden tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dergelijke tot bewijs dienende feiten heeft de Inspecteur niet bijgebracht.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00834
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 juni 2013, nummer AWB 13/124 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Oost Brabant/[plaats 1]
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen navorderingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer]H.87 over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.212, alsmede bij beschikking een boete van € 11.119. Tevens is hem bij beschikking heffingsrente van € 2.899 in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.874, de boete verminderd tot € 10.130 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 2.539.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 50.200 en de boete en heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118,00. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2014 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en mevrouw[C].
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende was in 2008 in loondienst werkzaam voor [bedrijf] NV en heeft loon uit dienstbetrekking genoten van € 33.552. Hij heeft over 2008 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.225, welke aangifte door de Inspecteur is gevolgd.
Op 13 januari 2009 is door de politie Brabant Zuid-Oost in het door belanghebbende gehuurde pand aan de [a-straat] 31 te[plaats 2] een hennepkwekerij met 254 hennepplanten aangetroffen.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2009 heeft belanghebbende tegenover de politie onder meer het volgende verklaard:
“De hennepkwekerij is aangelegd omstreeks de maand Augustus van het jaar 2008.
(……….)
Er is een [Hof: één] eerdere oogst geweest. Deze oogst heeft 2,1 kilo opgeleverd. (…..).”
De politierechter heeft bij vonnis van 15 december 2009 het wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de hennepteelt vastgesteld op een bedrag van € 5.338 en aan belanghebbende de verplichting opgelegd tot betaling van voornoemd bedrag aan de Staat. Bij de berekening is uitgegaan van de eigen verklaring van belanghebbende over de opbrengst van één oogst, en wel 2,1 kilo.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld op 1 november 2011. Onderzocht is of, en zo ja, hoeveel inkomsten door belanghebbende zijn verworven met de hennepteelt.
In het rapport van 12 april 2012 is geconcludeerd tot een opbrengst op basis van twee eerdere oogsten van € 46.987. Bij de berekening is uitgegaan van 254 hennepplanten per oogst en is verder aangeknoopt bij het zogenaamde BOOM-rapport (rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, versie april 2005 en update van 1 november 2010).
In zijn reactie op voormeld rapport stelt belanghebbende dat ten onrechte is uitgegaan van twee oogsten, dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 5.338 en dat het door hem genoten voordeel niet hoger kan zijn dat € 5.338. In het bezwaarschrift van 23 augustus 2012 stelt belanghebbende dat hij nooit meer met de hennepteelt heeft verdiend dan € 5.338 en in de aanvulling op het bezwaarschrift van 1 september 2012 stelt belanghebbende dat hij in verband met de vele kosten zelfs met een verlies is blijven zitten.
Ter zitting bij de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat hij voor de eerdere oogst, in november 2008, ongeveer € 5000 heeft ontvangen, hetgeen hij heeft herhaald ter zitting voor het Hof.
De Rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd overeenkomstig het nader in beroep ingenomen standpunt van de Inspecteur. Daarbij is de correctie van het inkomen uit werk en woning berekend uitgaande van één eerdere oogst van 254 planten met een gemiddelde opbrengst per plant van 28,2 gram en een prijs van € 2.370 per kilo hennep, in totaal € 16.975. Voor de opbrengst in grammen per plant en de kiloprijs van hennep is aangeknoopt bij het BOOM-rapport, versie april 2005. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is aldus vastgesteld op € 33.225 + € 16.975 = € 50.200.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- -
-
Is de navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?;
- -
-
Is de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag, boetebeschikking en heffingsrentebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.