Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4486, 13-00998, 13-00999, 13-01066 en 13-01067
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4486, 13-00998, 13-00999, 13-01066 en 13-01067
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2014
- Datum publicatie
- 1 december 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:4486
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3173, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 13-00998, 13-00999, 13-01066 en 13-01067
Inhoudsindicatie
WOZ waarden van bedrijfsruimte en bedrijfswoning waarop conservatoir beslag is gelegd ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en de bedrijfsruimte bovendien op last van de burgemeester is gesloten met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Ondanks het beslag en de sluiting moet de WOZ waarde worden bepaald met inachtneming van de ficties van artikel 17 van de WOZ. Geen beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase. Vergoeding van immateriële schade in de bezwaarfase, overschrijding van de redelijke termijn van 6 maanden ondanks de ruimere termijn voor afdoening van het bezwaar op grond van artikel 30, lid 9, van de Wet WOZ.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00998, 13/00999, 13/01066 en 13/01067
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en het hoger beroep van
de Heffingsambtenaar van de Gemeente 's-Hertogenbosch,
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 10 september 2013, nummer SHE 11/4281 en SHE 12/2277, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende gegeven beschikkingen waarbij de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres 1] 14 te [A] (de bedrijfsruimte) en [adres 1] 14A te [A] (de bedrijfswoning) (hierna: de onroerende zaken) per de waardepeildatum 1 januari 2010 (hierna: de waardepeildatum) zijn vastgesteld op € 250.000 respectievelijk € 198.000 voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (hierna: de beschikkingen) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaken opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelasting voor dat tijdvak (hierna: de aanslagen ozb).
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikkingen in het kader van de Wet WOZ zijn per de waardepeildatum voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 de waarde van de bedrijfsruimte vastgesteld op een bedrag van € 250.000 en de waarde voor de bedrijfswoning vastgesteld op een bedrag van € 198.000. In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen ozb vervat. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de waarde van de bedrijfsruimte verminderd tot € 167.000, de waarde voor de bedrijfswoning verminderd tot € 158.000, de aanslagen ozb dienovereenkomstig verminderd en het verzoek tot vergoeding van de kosten van de bezwaarfase afgewezen.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot kostenvergoeding voor de bezwaarfase en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. Het hoger beroep is bij het Hof geregistreerd onder kenmerk nummers 13/01066 en 13/01067. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof, geregistreerd onder kenmerk nummers 13/00998 en 13/00999. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Heffingsambtenaar vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Bij brief van 27 augustus 2014 heeft belanghebbende het Hof verzocht deze stukken niet tot de gedingstukken te rekenen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 september 2014 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde de heer [B], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [C] en de heer [D].
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. De door de Heffingsambtenaar bij die pleitnota gevoegde bijlage is door het Hof niet tot de gedingstukken gerekend.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Belanghebbende is eigenaresse van de onroerende zaken. De onroerende zaken zijn gelegen op twee kadastrale percelen die samen 796 m² groot zijn. Aan de bedrijfsruimte is een perceelgrootte toegekend van 688 m². De bedrijfsruimte bestaat uit een vrijstaand bedrijfsgebouw met daarin een werkplaats en een balie/receptie op de begane grond en een opslagruimte op de eerste verdieping, en een totaal bruto vloeroppervlakte van 643 m². Het bouwjaar van de bedrijfsruimte is 1957. De bedrijfswoning is een vrijstaande woning met berging, gelegen naast en op hetzelfde perceel als de bedrijfsruimte. De woning heeft een inhoud van ongeveer 367 m³ en de berging van ongeveer 30 m3. Het perceel heeft een (toegekende) oppervlakte van ongeveer 108 m². Het bouwjaar van de bedrijfswoning is 1952.
Op 26 maart 2010 is op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, conservatoir beslag gelegd op de bedrijfsruimte en de bedrijfswoning. Dit beslag duurde in het jaar 2011 voort. Bij besluit van 28 juni 2010 heeft de burgemeester van de gemeente ’s-Hertogenbosch op grond van artikel 13b van de Opiumwet de sluiting bevolen van de bedrijfsruimte. De sluiting is geëffectueerd op 28 september 2010 en opgeheven op 28 juni 2011.
Tot de gedingstukken behoren twee taxatierapporten van 2 april 2012 die [D] in opdracht van de Heffingsambtenaar heeft opgesteld. Blijkens het taxatierapport voor de bedrijfsruimte is die bedrijfsruimte op de waardepeildatum getaxeerd op een waarde in het economische verkeer van € 200.000. Bij dat taxatierapport behoort een overzicht “onderbouwende marktgegevens” met analyses van de huurprijzen en de kapitalisatiefactoren. Het rapport is verder voorzien van beeldmateriaal van zowel de bedrijfsruimte als van de vergelijkingsobjecten aan de [adres 2] 50, [adres 3] 10 en [adres 2] 34 (voor de analyse van de huurprijzen) en de [adres 4] 5, De [adres 5] 22 en De [adres 5] 15 (voor de analyse van kapitalisatiefactoren).
Blijkens het taxatierapport voor de bedrijfswoning is die bedrijfswoning op de waardepeildatum getaxeerd op een waarde in het economische verkeer van € 160.000. De door taxateur [D] getaxeerde waarde voor de bedrijfswoning wordt ondersteund door de opbrengst behaald bij verkoop van de volgende vergelijkingsobjecten:
Vergelijkingsobject verkoopdatum -prijs m³/m²
[adres 6] 21 19-4-2010 € 450.000 800m³/850m²
[adres 7] 87 5-1-2010 € 363.000 517m³/502m²
[adres 2] 59 18-10-2010 € 352.500 460m³/252m²
In beide taxatierapporten is het volgende vermeld:
‘De waarde en de toestand van de onroerende zaak is bepaald naar de waardepeildatum 1 januari 2010 (…).’
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 27 oktober 2011 van mevrouw [E] makelaars te [F]. Blijkens die e-mail concludeert mevrouw [E] tot een waarde voor bedrijfsruimte van € 120.000 en de bedrijfswoning van € 150.000.
Het bezwaarschrift van 1 april 2011 is namens belanghebbende ingediend door [G]. Bij e-mail van 9 november 2011, gericht aan het e-mailadres dat op het bezwaarschrift stond vermeld, heeft de Heffingsambtenaar verzocht om toezending van een kostennota. Belanghebbende noch haar gemachtigde [G] heeft hierop gereageerd. De uitspraak op bezwaar van 18 november 2011 is gezonden naar [G].
Het eerste onderzoek ter zitting bij de Rechtbank heeft plaatsgehad op 26 februari 2013.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen een factuur ter zake van de gemaakte kosten in de bezwaarfase aan de Rechtbank te doen toekomen. Belanghebbende heeft bij schrijven van 8 maart 2013 een factuur van [H] d.d. 14 januari 2013 overgelegd.
Op de factuur is onder meer het volgende vermeld:
‘Omschrijving Bedrag (EUR)
Inzake honorarium SHE 11 / 4281 WOZ V35
bezwaar- zowel als de beroepsfase, bij moderatie 500,00
Inzake honorarium SHE 12 / 2277 WOZ V35
bezwaar- zowel als de beroepsfase, bij moderatie 500,00
_____________
Totaal excl. BTW 1.000,00
BTW (21%) 210,00
Totaal incl. BTW 1.210,00
Verder is op de factuur vermeld: “[internetadres]” en ”[emailadres]” en “[naam]”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
A) Heeft de Heffingsambtenaar de waarde ingevolge de Wet WOZ voor de onroerende zaken per waardepeildatum te hoog vastgesteld?;
B) Heeft de Rechtbank terecht aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase toegekend?;
C) Heeft de Rechtbank terecht aan belanghebbende een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend?; en
D) Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar, tot vermindering van de WOZ-waarden tot, naar het Hof begrijpt, nihil, dan wel € 270.000 voor de onroerende zaken tezamen, vernietiging, respectievelijk dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen ozb, vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep en vergoeding van immateriële schade. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover die betreft de toekenning van een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase en de toekenning van een proceskostenvergoeding in de beroepsfase en bevestiging van die uitspraak voor het overige.