Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1398, 18/00512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-04-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1398, 18/00512

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 april 2020
Datum publicatie
28 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:1398
Formele relaties
Zaaknummer
18/00512

Inhoudsindicatie

Procedure na verwijzing. Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2005 opgelegd. Na verwijzing door de Hoge Raad is uitsluitend nog in geschil (i) of de Inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en (ii) of belanghebbende in 2005 voor de toepassing van het belastingverdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk inwoner is van Nederland. Het Hof beantwoordt vraag i ontkennend, maar verbindt geen gevolg aan het verzuim van de inspecteur, en beantwoordt vraag ii bevestigend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00512

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

domicilie kiezende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te Arnhem (hierna: de rechtbank) van 10 juli 2014, nummer AWB 13/2563, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] H.57 met dagtekening 31 december 2011 over het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 301.000 (hierna: de navorderingsaanslag). Ook is bij beschikking € 33.426 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij (in één geschrift vervatte) uitspraken met dagtekening 8 mei 2013 de navorderingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 juli 2014 het beroep ongegrond verklaard en de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade naar een bedrag van € 500.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitspraak van 16 mei 2017 de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 296.000, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Staat veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade (€ 1.000), de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van het beroep en het hoger beroep (€ 1.980) en gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het ter zake van de behandeling van het beroep (€ 44) en het hoger beroep (€ 122) betaalde griffierecht vergoedt.

1.5.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 augustus 2018 de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, de proceskosten en de schadevergoeding, het geding verwezen naar het hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak, gelast dat de staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende het ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht (€ 124) vergoedt en die staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van het cassatieberoep (€ 1.503).

1.6.

De inspecteur heeft een conclusie na verwijzing ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft eveneens een conclusie na verwijzing ingediend en heeft gereageerd op de conclusie van de inspecteur.

1.8.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.9.

De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.10.

De zitting heeft plaatsgehad op 7 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld door [A] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , vergezeld van [B] en [C] (de laatstgenoemden worden hierna aangeduid als: de twee belastingambtenaren).

1.11.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij.

1.12.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.13.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.0.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de volgende, in cassatie en na verwijzing door de Hoge Raad niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het hof hierna onder 2.1 tot en met 2.59 als vaststaand overneemt.

2.1.

Belanghebbende is op [geboortedatum] 1953 geboren. Belanghebbende heeft tot 29 januari 1994 in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven gestaan op het adres [adres 2] te [plaats 2] . Belanghebbende was vanaf 1994, ook in het onderhavige jaar (2005), eigenaar van het appartement [adres 3] te [plaats 3] , Verenigd Koninkrijk (hierna: VK).

2.2.

Belanghebbende is gehuwd geweest met [D] . Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren. Belanghebbende en [D] leven sinds 1999 duurzaam gescheiden.

2.3.

In een e‑mail van 11 december 2011 aan de Inspecteur heeft belanghebbende omtrent zijn woonplaats onder meer het volgende geschreven:

“-reeds in het jaar 1994 heb ik Nederland metterwoon verlaten en heb ik mij, met mijn (toenmalige) echtgenote en kinderen in Spanje gevestigd. (…).

-in 1999 ben ik vervolgens metterwoon van Spanje naar het Verenigd Koninkrijk verhuisd. Deze verhuizing is terug te voeren tot zowel het duurzaam gescheiden gaan leven van mijn echtgenote en de wens om, vanuit het Verenigd Koninkrijk ( [plaats 3] als financieel centrum!), verder vorm te geven aan de internationalisatie van het [E-concern] .”

2.4.

Belanghebbende heeft in 1995 het [E-concern] (hierna: [E-concern] ) opgericht. [E-concern] heeft zich op de verkoop van ‘international living’ gericht, een levensstijl waarbij personen op verschillende luxueuze plekken in de wereld werken en wonen, waarbij de cliënt verschillende diensten kan inkopen. De activiteiten van [E-concern] bestonden voornamelijk uit de verkoop van exclusieve onroerende zaken en het leveren van persoonlijke dienstverlening aan de kopers daarvan. Medio 2004 is het hoofdkantoor van [E-concern] om fiscale redenen naar Nederland verplaatst. [E-concern] beschikte in 2005 over een kantoorruimte aan de [adres 4] te [plaats 4] . [E-concern] had zowel in het VK als in Nederland een verkoopkantoor.

2.5.

Belanghebbende heeft op 27 april 2004 een woning gekocht, gelegen aan de [adres 5] te [plaats 5] . De woning is in 2004 en 2005 ingrijpend verbouwd en werd in 2006 85 dagen en in 2007 68 dagen aan [F BV] verhuurd. De aankoop is gefinancierd door middel van een in Nederland aangegane hypothecaire lening.

2.6.

Belanghebbende heeft vanaf 2005 een relatie met [G] (hierna: [G] ). [G] woonde sinds 27 oktober 2000 op het adres [adres 6] te [plaats 6] .

2.7.

De architect heeft over de woning te [plaats 5] verklaard:

‘[Hof: Het] was de verbouwing van een woonhuis. [Hof: Belanghebbende] zou er gaan wonen met [Hof: [G] ]. Zijn vrouw deed alles m.b.t. de verbouwing. (...). Voordat [Hof: belanghebbende] en [Hof: [G] ] in [plaats 5] wilden gaan wonen woonde [Hof: belanghebbende] bij [Hof: [G] ].’

2.8.

De woning te [plaats 5] kon vanaf eind 2005 worden gebruikt.

2.9.

Belanghebbende was indirect aanmerkelijkbelanghouder in [F BV] . Van 20 augustus 2004 tot 16 juli 2009 was hij directeur van deze vennootschap. [G] was van 20 augustus 2004 tot 1 oktober 2008 ook directeur van deze vennootschap. Belanghebbende was van 5 februari 2004 tot 29 mei 2009 directeur van [H BV] . [G] was van 5 februari 2004 tot 1 oktober 2008 ook directeur van deze vennootschap.

2.10.

Op 2 november 2004 heeft belanghebbende een appartement, gelegen aan de [adres 7] te [plaats 4] (hierna: het appartement), gekocht. Het appartement werd vanaf januari 2005 tot april 2006 aan [F BV] verhuurd voor € 4.250 per maand. De aankoop is gefinancierd door middel van een in Nederland aangegane hypothecaire lening.

2.11.

Belanghebbende heeft bij brief van 15 november 2004 zijn architect verzocht het correspondentieadres te wijzigen van [adres 5] te [plaats 5] naar het adres van het appartement.

2.12.

Verhuisbedrijf [verhuisbedrijf] (hierna: [verhuisbedrijf] ) heeft op 25 juli 2005 aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor het overbrengen van goederen van [adres 6] te [plaats 6] en [plaats 4] naar [plaats 7] en van [plaats 7] naar [adres 6] te [plaats 6] .

2.13.

Belanghebbende beschikte in ieder geval in de periode 25 augustus 2005 tot en met 4 oktober 2005 over een Nederlandse bankrekening met als correspondentieadres het adres van het appartement.

2.14.

Bij brief van 31 augustus 2005 heeft [J BV] aan belanghebbende het volgende meegedeeld:

“Met referte aan het telefonisch onderhoud van 30 augustus jl. kunnen wij u meedelen dat uitwonende studerende kinderen tot 27 jaar standaard zijn meeverzekerd onder uw inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren bij [K] . (…)”

2.15.

Op 28 september 2005 zijn door [verhuisbedrijf] aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor het overbrengen van meubilair van het appartement naar de loods van [verhuisbedrijf] . Voorts zijn opslagkosten in rekening gebracht.

2.16.

[verhuisbedrijf] heeft belanghebbende op 21 december 2005 gefactureerd voor verhuizingen van [adres 6] te [plaats 6] en [plaats 8] naar [plaats 5] , alsmede inzake het transport van diverse schilderijen van het appartement naar [plaats 5] .

2.17.

Belanghebbende had in 2005 een ziektekostenverzekering in Nederland. Het betrof een zogenoemde buitenlandpolis die een werelddekking geeft. Het woonadres van [G] diende als correspondentieadres.

2.18.

In een “Memorandum on Examination” van [F BV] per 31 december 2005, opgemaakt door [L] van [kantoor] [plaats 4] , is vermeld dat de management fee van belanghebbende € 300.000 bedraagt en de (reis)kostenvergoeding € 200.000.

2.19.

Belanghebbende heeft het appartement op 4 april 2006 verkocht.

2.20.

In een verslag van 15 juni 2006 van [M] inzake een kredietaanvraag van belanghebbende staat het volgende vermeld:

“Om ook dichter bij [plaats 4] een woonhuis te hebben heeft [Hof: belanghebbende] een pand in [plaats 6] gekocht. Het landgoed in [plaats 5] blijkt toch een redelijke afstand vanaf [plaats 4] . (…). Inmiddels heeft [E-concern] besloten haar kantoor in het [N] aan te houden en zelf uit te breiden naar 3 etages. In het verleden was sprake van een eventuele verplaatsing naar een locatie buiten [plaats 4] , maar hier is men definitief van afgestapt. Dat is ook de reden waarom [belanghebbende] een nieuw appartement met garage in het [N] wenst aan te kopen voor eigen gebruik. (Hij heeft reeds eerder een appartement gehad in het [N] , maar verkocht vooruitlopend op de mogelijke verhuizing.) (…). Woning is alleen bestemd voor eigen gebruik. (…). [Hof: belanghebbende] is sinds een jaar of zes fiscaal resident in de U.K., waar hij ook een appartement bezit.”

2.21.

Uit een overzicht dat door de Inspecteur is aangetroffen in de administratie van [P BV] blijkt dat werknemer [werknemer] in het jaar 2006 een beloning van € 20.833 per maand heeft ontvangen.

2.22.

Belanghebbende heeft op 9 januari 2007 een woning gekocht, gelegen aan de [adres 8] te [plaats 6] . Een architect heeft hierover verklaard:

“Dit pand is ook een woonhuis, terwijl [Hof: belanghebbende en [G] ] al een woonhuis in [plaats 5] hadden. [Hof: [G] ] zei hierover: “je vindt het misschien wel gek dat we nog een woonhuis kopen, maar we zitten hier dichter bij [plaats 4] , [plaats 5] is dan te ver weg.”

2.23.

Belanghebbende heeft op 11 juni 2007 een aangifte IB/PVV 2005 voor buitenlandse belastingplichtigen (hierna: de aangifte) ingediend. In de aangifte heeft belanghebbende bij vraag 1c vermeld dat hij niet in Nederland verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen en dat hij geen inkomsten uit Nederland of bezittingen in Nederland had. Voorts is in de aangifte bij de vragen 32, 33 en 34 vermeld dat de gemiddelde waarde van de overige onroerende zaken € 6.005.736 bedraagt en de gemiddelde waarde van de schulden € 6.015.000.

2.24.

Met dagtekening 23 augustus 2007 is een aanslag IB/PVV 2005 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.

2.25.

Begin 2010 is voor [Q BV] het faillissement aangevraagd en is voorts voor [R NV] , [F BV] en [H BV] surseance van betaling aangevraagd. Deze vennootschappen maakten deel uit van [E-concern] . Belanghebbende heeft in de Nederlandse vennootschappen van [E-concern] een indirect aanmerkelijk belang.

2.26.

De Inspecteur heeft bij brief van 29 juni 2010 aangekondigd dat bij [S BV] een onderzoek zou worden ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting vanaf het jaar 2006 tot en met het eerste kwartaal over 2010. [S BV] maakte deel uit van [E-concern] .

2.27.

De Inspecteur heeft bij brief van 6 december 2010 aangekondigd dat een onderzoek vennootschapsbelasting bij [R NV] , [F BV] en [H BV] zou worden ingesteld.

2.28.

De Inspecteur heeft bij brief van 23 november 2011 aangekondigd dat een onderzoek IB/PVV vanaf het jaar 2004 bij belanghebbende zal worden ingesteld. In dit kader is aan belanghebbende gevraagd een aantal inlichtingen ter zake van zijn inkomsten te verstrekken, waaronder gegevens over het gebruikelijke loon. In de brief van de Inspecteur van 30 november 2011 heeft de Inspecteur verwezen naar belanghebbendes bemoeienis met de Nederlandse vennootschappen, de werkzaamheden die hij daarvoor verricht, de woningen in Nederland en heeft hij aangegeven dat hij aanwijzingen heeft dat belanghebbende daar ook heeft gewoond. De Inspecteur heeft in de brief van 13 december 2011 aangegeven dat er aanwijzingen zijn dat belanghebbende binnenlands belastingplichtig is, dat hij binnenkort een aanslag IB/PVV 2005 zal opleggen en dat hij zich zal kunnen beroepen op de omkering en verzwaring van de bewijslast.

2.29.

Belanghebbende heeft per e‑mails van 24 november 2011, 11 december 2011 en 17 december 2011 aan de Inspecteur geschreven dat hij niet gehouden is de gestelde vragen te beantwoorden en de gevraagde informatie te verstrekken, omdat hij in die jaren inwoner was van het VK en dat door de werking van het Belastingverdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk (hierna: het Verdrag) geen heffingsbevoegdheid toekomt aan Nederland.

2.30.

De Inspecteur heeft, na aankondiging bij brief van 21 december 2011, met dagtekening 31 december 2011, de navorderingsaanslag opgelegd. Hierbij heeft de Inspecteur een bedrag van € 250.000 in aanmerking genomen als fictief loon in de zin van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 en € 51.000 in verband met de terbeschikkingstelling van het appartement aan [F BV] .

2.31.

Bij e‑mail van 21 december 2011 heeft de Inspecteur een scan van het aanslagbiljet gezonden aan belanghebbende ( [e-mailadres 3] ) en aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [T] [e-mailadres 1] ). Bij e‑mail van 22 december 2011 is deze scan gezonden aan belanghebbende ( [e-mailadres 2] ). Een medewerker van het kantoor van de toenmalige gemachtigde heeft op 28 juli 2016 aan de Inspecteur geschreven:

“Uw brief van vanochtend heeft tot resultaat dat wij u bij dezen kunnen doorsturen uw eigen e‑mail van 21 december 2011 (…) met 4 bijlagen, alle gedateerd op 21 december 2011. Dat is dus de datum dat de bewuste brieven zijn ontvangen.”

2.32.

Bij brief van 2 januari 2012 aan de Inspecteur, door hem ontvangen op 3 januari 2012, heeft Verver onder verwijzing naar een brief van de Inspecteur van 21 december 2011 met het kenmerk [aanslagnummer] namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag.

2.33.

[R NV] , [F BV] en [H BV] zijn in november 2012 in staat van faillissement verklaard.

2.34.

Belanghebbende heeft op 20 augustus 2004 een overeenkomst met de te [plaats 3] gevestigde [V] gesloten waarin is overeengekomen dat belanghebbende voor zijn werkzaamheden een jaarlijkse beloning van £ 48.000 ontvangt. Verder heeft belanghebbende ingaande 1 september 2004 een overeenkomst met de te [plaats 9] gevestigde Group [V] gesloten waarin is overeengekomen dat belanghebbende voor zijn werkzaamheden buiten het VK een jaarlijkse beloning van € 480.000 ontvangt. Ook heeft belanghebbende op 21 januari 2005 een overeenkomst met de te [plaats 9] gevestigde [W] gesloten waarin is overeengekomen dat belanghebbende voor zijn werkzaamheden een jaarlijkse beloning van € 12.000 ontvangt.

2.35.

Belanghebbende was in 2005 directeur van een aantal vennootschappen die deel uitmaakten van [E-concern] , waaronder [Ltd 1] , [Ltd 2] , [Ltd 3] en [Ltd 4] .

2.36.

Belanghebbende heeft in 2004 een nummer van de National Insurance in het VK gekregen.

2.37.

Belanghebbende heeft zich in 2004 en 2005 in het VK laten registreren om te kunnen deelnemen aan verkiezingen.

2.38.

Belanghebbende beschikte in 2005 over een bankrekening bij de [X] te [plaats 3] (VK) en over een bankrekening bij [Y] te [plaats 3] .

2.39.

Aan belanghebbende is door energiebedrijf Inenco over het jaar 2005 ruim £ 300 gefactureerd voor de levering van elektriciteit ten behoeve van het appartement te [plaats 3] .

2.40.

Tot de gedingstukken behoren aan [G] in 2005 gerichte facturen betreffende de schoonmaak van het appartement te [plaats 3] , gemiddeld één keer per maand.

2.41.

Tot de gedingstukken behoren facturen van de vaste telefoonlijn van het appartement te [plaats 3] . In totaal is in 2005 161 keer gebeld.

2.42.

Belanghebbende had in 2005 een TV-licentie voor zijn appartement te [plaats 3] .

2.43.

Belanghebbende beschikte in 2005 over een BMW 525 met een Engels kenteken. Op 29 juni 2005 heeft belanghebbende in verband met een defect de Engelse ANWB ingeschakeld.

2.44.

Belanghebbende heeft bonnetjes overgelegd van aankopen te [plaats 3] in 2005 op 8 en 9 januari, 13 april, 20 mei, 21 en 29 juni en 4, 5, 7 en 25 november.

2.45.

Belanghebbende heeft over de belastingjaren 2004/2005 en 2005/2006 aangifte inkomstenbelasting in het VK gedaan. In deze aangiften zijn de volgende inkomsten vermeld (in £):

2004/2005

2005/2006

[Ltd 5] (UK)

48.000

24.000

[Ltd 6] ( [plaats 9] )

268.838

171.995

In totaal

316.838

195.995

Te betalen belasting

1.805

-/- 1.328

In deze aangiften is aangegeven dat er sprake is van ‘Not domiciled in the UK’ en ‘Non-residence and non-domicile’.

2.46.

De Engelse belastingdienst heeft bij brief van 24 augustus 2011 aan de Inspecteur geschreven, voor zover van belang:

“We are conducting an investigation into the tax affairs of [Hof: belanghebbende]. (…). … but he appears to have spent substantial periods outside the UK during the period we are investigating, which runs from 6th April 2005 to 5th April 2008. However he is regarded as resident and ordinarily resident in the UK for taxation purposes. (…). Our investigator is aware that remuneration arising to [Hof: belanghebbende] from work undertaken outside the UK in the years ended 5th April 2004 to 2009 totals £ 1,142,244, but it is not clear how much of this would be assessable to taxation in the UK, in the Netherlands, or in [plaats 9] .”

2.47.

Belanghebbende heeft blijkens een gespreksverslag op 1 september 2011 tegen de Engelse belastingdienst gezegd:

“22. (…). [Hof: belanghebbende] replied that his only expenses in the UK are business expenses and hospitality. He only travels to the UK to work and not to live. (...). [Hof: belanghebbende] said he uses his UK property about 4 times a year.”

2.48.

Belanghebbende is op 28 november 2012 in het VK persoonlijk failliet verklaard.

2.49.

Bij brief van 3 mei 2013 heeft de Engelse belastingdienst aan de Inspecteur geschreven:

“My understanding is that [Hof: belanghebbende] has had a presence in the UK since 1999. [Hof: belanghebbende] however stated that his travel to the UK was to work, not to live. During the course of the enquiry [Hof: belanghebbende] advised that he also had residence in both Belgium and the Netherlands. (...). [Hof: belanghebbende] however did not provide any of the information requested. (…). Enquiries relating to [Hof: belanghebbendes] employment arrangements, during the UK tax years ended 5 april 2005, 2006 … Yes, that amounts of foreign earnings deemed to be non taxable in het UK were brought back into UK tax charge.”

2.50.

De Engelse belastingdienst heeft de (buitenlandse) inkomsten die belanghebbende van [E-concern] heeft ontvangen belast. Het betreft bedragen van respectievelijk £ 316.838 (2004/2005) en £ 195.995 (2005/2006).

2.51.

Van belanghebbende zijn bij de Inspecteur de volgende vluchten in 2005 bekend:

25 mei

vertrek [plaats 1]

27 mei

aankomst [plaats 1]

25 en 26 juli

[plaats 1] – [plaats 10] – [plaats 1]

24 oktober

[plaats 4] – [plaats 11] – [plaats 4]

29 november

vertrek en aankomst [plaats 4]

30 november

vertrek [plaats 4]

2 december

aankomst [plaats 12]

10 december

[plaats 3] – [plaats 4]

19 december

[plaats 12] – [plaats 13] – [plaats 12]

21 en 22 december

[plaats 12] – [plaats 14] – [plaats 12]

2.52.

Belanghebbende heeft het volgende overzicht van zijn vluchten in 2005 gegeven, waarbij ter zitting van het Hof [hof: gerechtshof Arnhem-Leeuwarden] van 25 mei 2016 is aangegeven dat [plaats 15] alleen via [plaats 3] kan worden bereikt:

6 januari

[plaats 9] – [plaats 3]

28 februari

[plaats 4] – [plaats 3]

11 maart

[plaats 15] – [plaats 3]

10 april

[plaats 4] – [plaats 3]

14 april

[plaats 15] – [plaats 3]

11 mei

[plaats 16] – [plaats 3]

22 mei

[plaats 15] – [plaats 3]

2 juni

[plaats 4] – [plaats 3]

20 juni

[plaats 4] – [plaats 3]

4 juli

[plaats 4] – [plaats 3]

9 juli

[plaats 15] – [plaats 3]

16 september

[plaats 14] – [plaats 3]

20 september

[plaats 15] – [plaats 3]

15 oktober

[plaats 4] – [plaats 3]

3 november

[plaats 4] – [plaats 3]

18 november

[plaats 4] – [plaats 3]

21 november

[plaats 4] – [plaats 3]

24 november

[plaats 4] – [plaats 3]

5 december

[plaats 4] – [plaats 3]

9 december

[plaats 15] – [plaats 3]

14 december

[plaats 4] – [plaats 3]

2.53.

Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar en beroep aangetekend tegen de navorderingsaanslag en de heffingsrentebeschikking. Wel heeft de Rechtbank een vergoeding van € 500 wegens immateriële schade toegekend.

2.54.

[Z] , die in de jaren 2000 tot 2007 met belanghebbende heeft samengewerkt, heeft op 18 oktober 2015 verklaard:

“[Hof: Belanghebbende] vestigde zich toen in [plaats 3] , waar hij vanaf 2000 ook woonde. (…). Alle vergaderingen (Board Meetings) rond MM, waar ik ook steeds aanwezig was, vonden iedere 4 tot 6 weken plaats in [plaats 3] … dan wel in het huis van [Hof: belanghebbende] aan de [adres 9] in [plaats 3] . (…). [Hof: belanghebbende] woonde in bovengenoemde periode, dat wil zeggen vanaf 2000 tot 2007, in [plaats 3] , een feit wat ik desgewenst onder ede zou willen bevestigen.”

2.55.

[AA] heeft op 17 oktober 2015 het volgende verklaard:

“Ik in de periode van het jaar 2000 t/m 2005 actief betrokken ben geweest bij de ontwikkeling van een aantal [projecten] in Spanje onder leiding van [Hof: belanghebbende]. In die periode hebben wij uiteraard veelvuldig contact met elkaar gehad. Dit contact vond regelmatig in Spanje zelf plaats maar ook, vanwege zijn drukke reisprogramma als gevolg van groeiende wereldwijde ambities, veelvuldig in [plaats 3] bij professionele adviseurs … dan wel bij hem thuis … Ik bereid ben zonodig deze verklaring onder ede te bekrachtigen.”

2.56.

[BB] , die sinds 2001 als secretaresse voor belanghebbende heeft gewerkt, heeft op 17 oktober 2015 verklaard:

“This meant he was travelling 90% of his time and it also meant that he had no rest. In fact, one could consider [Hof: belanghebbende] to be “a workaholic”. Another reason that [Hof: belanghebbende] travelled quite often and spent little time at home in [plaats 3] was the fact that his kids were scattered in different places. (…). Because of his many travels – every single week – I started maintaining a travel calendar in order to keep track of his whereabouts around the world as it was almost impossible to remember it due to his constant flights. Although he travelled everywhere, his trips were always short (he never stayed in one place for long) and would make a point of returning home in [plaats 3] . One of the advantages that he has living in [plaats 3] is that there are 5 different airports that he can fly to.”

2.57.

[G] heeft op 18 oktober 2015 verklaard:

“Alhoewel ik zelf vanaf 2000 over een eigen huis in Nederland heb beschikt en tot enige jaren geleden ook steeds fiscaal aangifte heb gedaan in Nederland heb ik gedurende vele jaren in de maalstroom van [E-concern] … gezeten en was ik al blij als ik meer dan twee nachten op dezelfde plek kon overnachten. Gedurende vele jaren heb ik het bijzonder intensieve reisschema van [Hof: belanghebbende] gevolgd en was ik steeds bijzonder verheugd als we konden ‘uitblazen’ in [plaats 3] waar [Hof: belanghebbende] woonde. (…). [Hof: belanghebbende] verbleef ook incidenteel bij mij thuis in [plaats 6] wanneer hij in Nederland was en eens niet van 12 uur ’s nachts tot zes uur ’s ochtends kort zijn werk onderbrak in een van de appartementen die [E-concern] aan de directie ter beschikking stelde. Maar echt ‘thuis’ voor ons samen was het appartement in … [plaats 3] . (…). Aangezien [Hof: belanghebbende] hier ook vaak zakelijk bezoek kreeg heb ik voorgesteld om het appartement naast ons te huren om privé en zakelijk wat meer te kunnen scheiden en aldus geschiedde. Kortom, naar mijn oordeel woont [Hof: belanghebbende] sinds 1999 in [plaats 3] en heeft vanuit daar zijn leven geleid. Ik ben bereid dit desgevraagd onder ede te bevestigen.”

2.58.

Bij brief van 26 oktober 2015 heeft de Inspecteur aan het Openbaar Ministerie geschreven:

“Door de FIOD-Zwolle wordt een opsporingsonderzoek ingesteld waarbij [Hof: belanghebbende] als verdachte wordt aangemerkt. Op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzoek ik u om toestemming tot fiscaal gebruik van stukken die betrekking hebben op het jaar 2005. Wij doen dit verzoek ten behoeve van de belastingheffing over 2005 van [Hof: belanghebbende].”

2.59.

Bij brief van 25 januari 2016 aan de Inspecteur heeft [CC] , werkzaam bij de FIOD Zwolle als projectleider onderzoek [onderzoek] , het volgende geschreven, voor zover van belang:

“[Hof: belanghebbende] wordt verdacht van overtreding van de artikelen 225 (valsheid in geschrift), 336 (openbaar maken van onjuiste jaarrekeningen) en 343 (faillissementsfraude) van het Wetboek van Strafrecht en van overtreding van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit laatste betreft het opzettelijk onjuist doen van de aangifte inkomstenbelasting … over het jaar 2007. De totale onderzoeksperiode loopt vanaf 1 januari 2005.

In het kader van het (totale) strafrechtelijk onderzoek zijn op diverse adressen administraties en andere bescheiden in beslag genomen. Bij het onderzoeken van deze in beslag genomen zaken wordt (administratieve) bijstand verleend aan de FIOD door de medewerkers van de Belastingdienst, de heren [B] en [DD] .

Bij het onderzoek in deze inbeslaggenomen zaken heeft een opsporingsambtenaar een aantal telefoonnota’s over het jaar in relatie tot [Hof: belanghebbende] aangetroffen. Omdat bij het onderzoeksteam bekend was dat [B] en [DD] bezig waren met een fiscaal (woonplaats)onderzoek tegen [Hof: belanghebbende] over het jaar 2005, zijn de betreffende telefoonnota’s aan hen ter inzage verstrekt. [B] en [DD] hebben de gegevens van deze telefoonnota’s vervolgens verwerkt in een overzicht.

[B] en [DD] hebben, na de daartoe op 27 oktober 2015 verkregen toestemming van de officier van justitie … het betreffende overzicht c.q. de gegevens van de inbeslaggenomen telefoonnota’s gebruikt in de fiscale procedure met de betrekking tot de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2005 van [Hof: belanghebbende].

Gezien de brief van [EE] merk ik uitdrukkelijk op dat:

 het betreffende overzicht niet is opgemaakt door opsporingsambtenaren (van de FIOD), maar door ambtenaren van de Belastingdienst.

 de gegevens, i.c. de betreffende telefoonnota’s, niet op verzoek van de Belastingdienst door de opsporingsambtenaren zijn verkregen. Zoals hiervoor vermeld zijn deze telefoonnota’s in beslag genomen in het (totale) strafrechtelijk onderzoek tegen [Hof: belanghebbende], dat loopt vanaf 1 januari 2005, en nadien verstrekt aan [B] en [DD] .”

2.60.

In aanvulling op de door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vastgestelde feiten stelt het hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast.

2.61.

De Officier van Justitie, [FF] , heeft de in 2.58 bedoelde brief van de inspecteur op 27 oktober 2015 voor akkoord getekend retour gezonden aan de inspecteur. De Officier van Justitie heeft daarbij een aantal stukken vrijgegeven. Het betreft telefoonspecificaties van Vodafone. De inspecteur heeft deze stukken met het nadere stuk van 29 oktober 2015 in het geding heeft gebracht.

2.62.

Bij zijn conclusie na verwijzing (zie 1.6) heeft de inspecteur een USB-stick gevoegd. Op de USB-stick staan naast het overzichtsproces-verbaal van de FIOD ook de volgende documenten:

  1. Processen-verbaal

  2. Aangiften

  3. BOB-dossier

  4. Ambtshandelingen

  5. Verklaringen verdachten

  6. Verklaringen getuigen

  7. Rechtshulpverzoeken

  8. Documenten.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil:

  1. of de inspecteur heeft voldaan aan de op hem ingevolge artikel 8:42 van de Awb rustende verplichting de op de zaak betrekking hebbende stukken (hierna ook: de 8:42-stukken) over te leggen en, zo nee, welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden;

  2. of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard;

  3. of belanghebbende ingevolge artikel 4, lid 2, van het Verdrag, in 2005 inwoner was van Nederland.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord en dat schending van de verplichting tot overlegging van de 8:42-stukken moet leiden tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de rentebeschikking. De inspecteur is ten aanzien van vragen a en c de tegenovergestelde mening toegedaan en is van mening dat de onder b genoemde vraag na verwijzing niet meer in geschil kan zijn.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de heffingsrentebeschikking.

3.3.

De inspecteur concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 296.000 en dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrentebeschikking.

4 Gronden

5 Beslissing