Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2839, 20-002995-22
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2839, 20-002995-22
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 31 juli 2023
- Datum publicatie
- 7 september 2023
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2023:2839
- Zaaknummer
- 20-002995-22
Inhoudsindicatie
- veroordeling feitelijke aanranding van de eerbaarheid (feit 1), mishandeling (feit 2) en eenvoudige belediging van een ambtenaar, meermalen gepleegd (feit 3) tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden.
- Uitleg artikel 246 Sr, ontuchtige handelingen
Uitspraak
Parketnummer : 20-002995-22
Uitspraak : 31 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 december 2022, parketnummer 02-088510-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 01-113926-21, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven (woon)adres: [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – feitelijke aanranding van de eerbaarheid (feit 1), mishandeling (feit 2) en eenvoudige belediging van een ambtenaar, meermalen gepleegd (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de politierechter – naast de algemene voorwaarden waaronder begrepen dat de verdachte zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit – bijzondere voorwaarden verbonden, in de vorm van een meldplicht bij Verslavingsreclassering Novadic-Kentron Breda, een verplichting tot deelname aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld, een ambulante behandeling door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener en een verplichting om mee te werken aan een controle van het gebruik van alcohol. Daarnaast is aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis opgelegd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen in de zaak met parketnummer 01-113926-21, heeft de politierechter de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast voor wat betreft de eerder opgelegde taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis en de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen behoudens de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en dat het hof in zoverre opnieuw rechtdoende die vordering in zijn geheel zal toewijzen.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde is geen verweer gevoerd en heeft de raadsman zich voor wat de bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde straffen, meer in het bijzonder de eerder opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie weken, heeft de raadsman primair verzocht een beslissing te nemen conform de beslissing van de politierechter, en in die zin om afwijzing verzocht van de gevangenisstraf, en subsidiair om verlenging van de proeftijd met één jaar verzocht. Meer subsidiair is verzocht de eerder opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen.
In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zullen de daarmee samenhangende overwegingen van de politierechter, dus voor zover die zien op de vordering tot tenuitvoerlegging, in zijn geheel wordt vervangen in dier voege als hierna vermeld.
Daarnaast acht het hof het aangewezen om, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging aan te vullen.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op het bewijsmiddel zoals hierna weergegeven.
- Het proces-verbaal ter terechtzitting van dit hof d.d. 17 juli 2023, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 6 april 2022 zat ik in het café [café] te Tilburg. Aangeefster zat aan een tafel naast mij. Ik ken aangeefster niet. Toen aangeefster aan tafel zat, heb ik haar bij haar arm gepakt. Nadat aangeefster opstond, heb ik met mijn arm een korte beweging naar voren gemaakt in de richting van aangeefster. Ik vind dat het knijpen in een bil een ontuchtige handeling is
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs ten aanzien van feit 1
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de bil van aangeefster heeft aangeraakt, laat staan dat hij in de bil heeft geknepen mede gelet op vluchtigheid van de beweging en dat de verdachte, blijkens de beelden, vrij snel zijn arm in gestrekte vorm had. Voorts is aangevoerd dat er geen sprake van ontuchtige handelingen, nu de verdachte geen seksuele intenties had, maar dat gelet op de gemoedstoestand van de verdachte het als een mishandeling was bedoeld. Bovendien kan uit de aard van de beweging niet worden afgeleid dat er sprake is van een seksuele bedoeling, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 6 april 2022 in het café [café] in Tilburg aan de tafel naast de tafel waar aangeefster aan zat. Voorts heeft hij verklaard dat hij, nadat aangeefster op stond, met zijn arm een korte beweging naar voren maakte met een gestrekte open arm in de richting van aangeefster. De verdachte kan zich niet herinneren of hij aangeefster toen heeft geraakt. De verdachte ontkent in de bil van aangeefster te hebben geknepen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken.
[aangever] heeft bij gelegenheid van haar aangifte d.d. 6 april 2022 verklaard dat zij op 6 april 2022 met een vriendin in het café [café] te Tilburg op het terras zat. De man (het hof begrijpt: de verdachte) die naast hun zat pakte aangeefster bij haar arm en daarna bij haar hand. Aangeefster trok steeds haar arm terug. De man bleef desondanks aangeefster bij haar hand vastpakken. Aangeefster verklaart dat dit meermalen is gebeurd en dat zij een beetje bang werd. Op het moment dat zij opstond om naar de bar te lopen, voelde zij dat de man haar bij haar kont (het hof begrijpt: de bil(len)) greep en (het hof begrijpt: hierin) kneep.
De aangifte van [aangever] voormeld vindt in voldoende mate steun in de verklaring van de getuige [getuige] , inhoudende dat de man (het hof begrijpt: de verdachte) aangeefster meermalen bij haar arm/hand pakte, aangeefster tegen de man heeft gezegd dat hij van haar af moest blijven en dat de man, nadat aangeefster opstond, aangeefster bij de kont (het hof begrijpt: de bil(len))greep er hierin kneep.
Voorts wordt de aangifte ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waarin verbalisant [verbalisant] relateert hetgeen hij op de camerabeelden van het café [café] te Tilburg met betrekking tot het incident waarneemt. Verbalisant [verbalisant] heeft de bewegende beelden van de beveiligingscamera van café [café] bekeken (bevindingen pg. 33-37, met de daarbij gevoegde print screen van de camerabeelden). Hij relateert dat hij op de beelden ziet dat de verdachte zijn arm strekt in de richting van de rechterarm van aangeefster, waarna aangeefster haar rechterarm van tafel afhaalt. De verbalisant ziet op de beelden dat de verdachte hierna meermalen zijn arm strekt in de richting van aangeefster en dat aangeefster daarop met haar hand(en) gebaart. Voorts ziet de verbalisant dat aangeefster opstaat en dat de verdachte zijn linkerarm uitsteekt in de richting van het achterwerk van aangeefster, waarna aangeefster omdraait en de verdachte aanvalt.
Het hof ziet met inachtneming van de verklaring van de getuige [getuige] en waarnemingen en bevindingen van verbalisant [verbalisant] geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Bovendien past de reactie van aangeefster nadat de verdachte zijn arm uitstrekt, te weten dat zij zich omdraaide en boos was, bij de verklaring van de aangeefster dat zij door de verdachte bij haar kont is aangeraakt en is geknepen.
Gelet op de aangifte van [aangever] , de verklaring van getuige [getuige] en de bevindingen en waarnemingen van verbalisant, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bil van aangeefster [aangever] heeft aangeraakt en in de bil heeft geknepen. Het door de raadsman geschetste scenario dat de beweging met de arm van de verdachte als een ‘mishandeling’ was bedoeld, acht het hof gelet op vorenstaande niet aannemelijk geworden. Overigens heeft de verdachte zelf niet verklaard dat hij met zijn beweging met de arm de intentie had om aangeefster te mishandelen.
De vraag die thans voorligt is of de handelingen die door de verdachte zijn verricht, zijn aan te merken als ontuchtige handelingen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval.
De verdachte, een volwassen man, heeft in een restaurant onverhoeds met zijn hand de bil van aangeefster, een hem onbekende volwassen vrouw, aangeraakt en erin geknepen, terwijl de vrouw van hem afgekeerd stond. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte daarvoor meermalen toenadering heeft gezocht tot aangeefster mede door middel van fysiek contact en dat aangeefster te kennen heeft gegeven dat zij daar niet van was gediend.
Gelet op het geheel van gedragingen, te weten het meermalen zoeken van fysiek contact met aangeefster, terwijl aangeefster daar niet van gediend was hetgeen zij de man kenbaar maakte en vervolgens het aanraken en knijpen in de bil van aangeefster, alsmede gelet op het onverhoedse karakter hiervan en de omstandigheid dat aangeefster zich, zoals te zien is op de camerabeelden, direct omdraaide en zij hiermee klaarblijkelijk liet merken dat zij hier niet van gediend was, is het hof van oordeel dat in deze context óók het onverhoedse aanraken en knijpen in de bil van aangeefster is op te vatten als handeling die inbreuk maakt op de seksuele integriteit van aangeefster.
Gelet voorts op de omstandigheden waaronder de verdachte de bil van aangeefsters heeft aangeraakt en erin heeft geknepen, is het hof van oordeel dat de aangeefster gedwongen werd deze handelingen te dulden en op dat moment niet in staat was haar seksuele integriteit te beschermen, nu zij gelet op het onverhoedse karakter van dit, aanraken en knijpen daarvoor niet beducht was of behoefde te zijn. Van dwingen kan ook sprake zijn indien het onverhoedse karakter van het handelen van de verdachte het slachtoffer overvalt en verzet voorkomt (HR 16 november 2004, NJ 2005, 20).
Het kan niet anders dan dat de verdachte begreep dat hij, door onverhoeds in de bil van een vrouw te knijpen respectievelijk aan te raken, ontuchtig handelde. Overigens heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij vindt dat het knijpen in een bil een ontuchtige handeling. De verdachte heeft derhalve opzettelijk ontuchtig gehandeld.
Het hof is met de politierechter van oordeel dat het aanraken van en het knijpen in de bil van aangeefster [aangever] onder deze omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm beschouwd moeten worden als handelingen van seksuele aard die in de gegeven omstandigheden in strijd was met de sociaal-ethische norm.
Het hof verwerpt gelet op het voorgaande het verweer in al zijn onderdelen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 8 april 2022, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant, zittingsplaats te Eindhoven van 26 juli 2021 onder parketnummer 01-113926-21 opgelegde voorwaardelijke straffen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken en een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt en er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aan toewijzing van de vordering in de weg staan, de gehele tenuitvoerlegging van beide straffen, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
Met de advocaat-generaal, ziet het hof in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen aanleiding hieromtrent anders te oordelen.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en opgelegde taakstraf, en doet in zoverre opnieuw recht:
gelast de tenuitvoerlegging van de straffen, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 26 juli 2021, parketnummer 01-113926-21, te weten van:
- -
-
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken;
- -
-
een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 31 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Dekking en Van de Woestijne voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.