Hoge Raad, 27-01-1989, AD0606 AG5993, 13437
Hoge Raad, 27-01-1989, AD0606 AG5993, 13437
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 januari 1989
- Datum publicatie
- 10 mei 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1989:AD0606
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1989:AD0606
- Zaaknummer
- 13437
Inhoudsindicatie
Faillissement. Verwerping van door schuldeiser gedaan beroep op compensatie (verrekening).
Uitspraak
27 januari 1989
Eerste Kamer
Nr. 13.437
S.J.
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de besloten vennootschap OTEX OLIETRANSPORT B.V.,
gevestigd te Gouda,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. H.A. Groen,
t e g e n
Mr. Theodorus STEENBERGEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de scheepvaartondernemingen [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V.,
wonende te [woonplaats] ,
kantoorhoudende te Nijmegen,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. K.G.W. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie — hierna te noemen Mr. Steenbergen q.q. — heeft bij exploot van 25 april 1983 eiseres tot cassatie Otex Olietransport BV — hierna te noemen Otex — gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd Otex te veroordelen tot betaling van ƒ. 88.980,71, met de wettelijke rente vanaf 1 april 1983, alsmede in de kosten van de procedure.
Nadat Otex tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij vonnis van 8 maart 1985 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Otex hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 18 februari 1987 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Otex beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Mr. Steenbergen q.q. heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan:
(a) Otex heeft eind augustus 1982 een overeenkomst gesloten met de vennootschappen ‘’[A] B.V.’’, ‘’[B] B.V.’’ en ‘’[C] B.V.’’, krachtens welke onder meer tussen Otex enerzijds en ieder van de drie vennootschappen anderzijds een rekening-courantverhouding bestond.
(b) Bij een schriftelijke verklaring, gedateerd 27 mei 1982, is namens de drie vennootschappen verklaard dat volmacht wordt verleend aan [betrokkene 1] , van Otex, om in hun naam te handelen wat betreft de terugvordering van het Duitse Finanzamt ter zake van Mehrwertsteuer en dat de betalingen daarvan kunnen worden overgemaakt naar de rekening van Otex bij de Duitse Bank te Duisburg. Voorts is door de drie vennootschappen aan Otex machtiging verleend om betalingen wegens ziekengeld van de bedrijfsvereniging te innen.
(c) Op 27 oktober 1982 zijn de drie vennootschappen in staat van faillissement verklaard, met benoeming van Mr. Steenbergen tot curator.
(d) Nadien heeft Otex ontvangen de aan de drie vennootschappen verschuldigde Mehrwertsteuer ad ƒ. 61.266,-- en ziekengeld ad ƒ. 27.714,--.
(e) De vordering van Otex op de drie vennootschappen uit hoofde van het saldo van de vóór de faillietverklaring in rekening-courant opgenomen vorderingen en schulden is groter dan de som van de onder (d) bedoelde ontvangsten en Otex wenst de schuld aan de vennootschappen ter zake van deze ontvangsten met haar vordering op die vennootschappen te compenseren.
3.2 Thans is nog slechts aan de orde de vraag of art. 53 F. het door Otex gedane beroep op compensatie toelaat.
3.3 Het hof heeft deze vraag in zijn rechtsoverweging 9 ontkennend beantwoord. Het is daarbij kennelijk uitgegaan van het in zijn rechtsoverweging 4 onder e en f samengevatte betoog van Otex, waarin een beroep wordt gedaan op handelingen, voor de faillietverklaring met de gefailleerde verricht, die hierop neerkomen dat voor de faillietverklaring reeds een ‘’incasseringsbevoegdheid en tevens verrekeningsplicht voor Otex, voor het geval de uitbetaling daadwerkelijk zou plaatsvinden, was ontstaan’’ (rechtsoverweging 4, onder e), onderscheidenlijk dat toen reeds bestonden de tussen de vennootschappen en Otex tot stand gekomen ‘’rekening-courantovereenkomst en de later in het kader daarvan gesloten overeenkomst’’ inhoudende dat Otex de aanspraken zou indienen en dat zij de daarop uit te betalen bedragen zou mogen incasseren en verrekenen (rechtsoverweging 4, onder f, waarbij het Hof in rechtsoverweging 9 heeft aangetekend dat Otex te dezer zake niet op eigen naam, maar namens die vennootschappen optrad).
Het Hof heeft klaarblijkelijk geoordeeld dat hetgeen door Otex aldus is aangevoerd, onvoldoende is om tot grondslag voor een verrekening op grond van art. 53 te kunnen dienen. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, nu de rechtstreekse oorzaak van het ontstaan van de onderhavige schulden aan de vennootschappen ligt in na de faillietverklaring daarvan verrichte rechtshandelingen van derden, te weten de betalingen door het Finanzamt en de bedrijfsvereniging, en deze betalingen zelf geen verband houden met de door Otex ingeroepen overeenkomsten met de vennootschappen. Dit brengt mee dat het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Otex in de kosten van het geding in cassatie, aan de zijde van Mr. Steenbergen q.q. tot op deze uitspraak begroot op ƒ. 656,30 aan verschotten en ƒ. 2.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren Hermans, Bloembergen, Roelvink en Davids, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Hermans op 27 januari 1989.