Hoge Raad, 28-01-2000, AA4618 AG5253, C98/138HR
Hoge Raad, 28-01-2000, AA4618 AG5253, C98/138HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 januari 2000
- Datum publicatie
- 25 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2000:AA4618
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA4618
- Zaaknummer
- C98/138HR
Inhoudsindicatie
Uitspraak Hoge Raad van 28 januari 2000.
Uitspraak
28 januari 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/138HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. FNV BONDGENOTEN, rechtsopvolgster van de Industriebond FNV, gevestigd te Amsterdam,
2. CNV BEDRIJVENBOND, rechtsopvolgster van de CNV Industrie- en Voedingsbond, gevestigd te Houten,
EISERESSEN tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweersters,
advocaat: mr J.C. van Oven,
t e g e n
1. KONINKLIJKE DOUWE EGBERTS B.V., gevestigd te Joure,
2. DOUWE EGBERTS VAN NELLE DIENSTEN B.V., gevestigd te Rotterdam,
3. DETREX B.V.,
gevestigd te Joure,
4. DUYVIS B.V.,
gevestigd te Zaandam,
VERWEERSTERS in cassatie, voorwaardelijk
incidenteel eiseressen,
advocaat: mr A.L. Asscher.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 10 november 1997 zijn verweersters in cassatie - tezamen verder in enkelvoud te noemen: Douwe Egberts - en eiseressen tot cassatie - verder te noemen: de Bonden - vrijwillig in kort geding verschenen voor de President van de Rechtbank te Utrecht. Ter terechtzitting van die datum heeft Douwe Egberts voor eis geconcludeerd en gevorderd de Bonden met onmiddellijke ingang te verbieden over te gaan tot het oproepen tot, het organiseren van en/of ondersteunen van werkstakingen of werkonderbrekingen of daaraan verwante acties bij Douwe Egberts, en voorts de Bonden te bevelen om reeds gedane aankondigingen c.q. oproepingen c.q. steunverklaringen terzake in te trekken en de leden te bewegen niet deel te nemen aan acties als bedoeld op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 2.000.000,-- voor elk handelen of nalaten in strijd met dit verbod en bevel, en voor elke dag dat wordt voortgegaan met enig handelen of nalaten in strijd met dit verbod of bevel.
De Bonden hebben de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 10 november 1997 de vordering toegewezen, met bepaling van de dwangsom op ƒ 1.000.000,-- voor elk handelen in strijd met het opgelegde verbod en bevel, en voor elke dag dat wordt voortgegaan met enig handelen of nalaten in strijd met dit verbod of bevel.
Tegen dit vonnis hebben de Bonden hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 26 februari 1998 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben de Bonden beroep in cassatie ingesteld. Douwe Egberts heeft voorwaardelijk beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Spier strekt in het principale beroep tot vernietiging van het bestreden arrest en in het voorwaardelijk incidentele beroep tot verwerping, zulks met veroordeling van Douwe Egberts in de kosten, zowel in het principale als in het incidentele beroep.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Douwe Egberts behoort tot het Sara Lee/DE-concern. Partijen voeren met elkaar het CAO-overleg ten behoeve van de medewerkers, werkzaam in de Nederlandse ondernemingen van Douwe Egberts, behorende tot de divisie Coffee & Grocery (C&G). Bij dat overleg zijn tevens de Unie en de VHP betrokken.
(ii) Douwe Egberts heeft in Nederland ten behoeve van de opslag en distributie van haar gereed product in de divisie C&G vier distributiecentra, te weten: te Utrecht, Joure, Rotterdam en Beverwijk. Tevens verrichten deze centra logistieke werkzaamheden voor de aanvoer van grondstoffen naar de fabrieken. De desbetreffende activiteiten worden aangeduid als de Detrex-activiteiten.
(iii) De juridische organisatie is aldus dat de distributiecentra te Utrecht en Joure deel uitmaken van Koninklijke Douwe Egberts B.V. Het distributiecentrum te Rotterdam behoort aan Douwe Egberts Van Nelle Diensten B.V. Het (kleine) distributiecentrum te Beverwijk behoort toe aan Duyvis B.V. Detrex B.V. richt zich op de import en export van grondstoffen en gereed product.
(iv) Sinds april 1997 vindt bij Douwe Egberts studie plaats naar de toekomstige distributiestructuur van C&G Nederland. Bij deze studie wordt ook gekeken naar de optie van eventuele uitbesteding van (delen van) de Detrex-organisatie.
(v) In een zogeheten "bordmededeling" heeft Sara Lee/Douwe Egberts op 15 september 1997 aan haar medewerkers een "Belangrijke herstructurering Sara Lee Corporation" aangekondigd. Deze mededeling houdt onder meer het volgende in:
"Sara Lee Corporation heeft vandaag plannen bekend gemaakt voor een belangrijke herstructurering van de organisatie. De onderneming zal zich nog sterker gaan richten op haar kernactiviteit: het op de markt brengen en uitbouwen van sterke merken voor consumenten. Voorzover nuttig en haalbaar, zal Sara Lee Corporation die activiteiten, waaraan onze onderneming in vergelijking met externe aanbieders onvoldoende meerwaarde kan toevoegen, onderbrengen bij derden. De betrokken medewerkers zullen in dienst treden bij deze externe partners.
Hoewel de plannen zich richten op alle divisies van Sara Lee Corporation, ligt de nadruk van de maatregelen op de Amerikaanse activiteiten van, in eerste instantie, de Personal Products divisie.
(...)
In een latere fase wordt deze vorm van uitbesteding mogelijk ook toegepast binnen de andere divisies. De komende tijd zullen we onderzoeken in hoeverre dit mogelijk is voor divisies van Sara Lee/DE."
(vi) Over de eventuele uitbesteding van activiteiten is bij de betrokken medewerkers van Douwe Egberts onrust ontstaan. Op 3 oktober 1997 hebben zij het werk een aantal uren neergelegd.
(vii) Na de werkonderbreking van 3 oktober 1997 hebben Douwe Egberts en de Bonden op 7 oktober 1997 afgesproken, teneinde de onrust bij de medewerkers weg te nemen en vooruitlopend op eventuele plannen van Douwe Egberts, alvast te gaan praten over de condities waaronder een eventuele uitbesteding van Detrex-activiteiten of delen daarvan zou kunnen plaatsvinden.
(viii) Bij brief van 10 oktober 1997 heeft Douwe Egberts aan de bestuurders van de werknemersorganisaties, betrokken bij het C&G-overleg, als volgt bericht:
"In het overleg dat wij met u hebben gehad op 7 oktober 1997 over de condities waaronder een eventuele uitbesteding van de Detrex-activiteiten zou kunnen plaatsvinden, is vanuit uw zijde aangegeven dat bij uitbesteding van de activiteiten het dienstverband met D.E. behouden zou moeten worden. Dat komt neer op het detacheren van de medewerkers bij een derde werkgever. De onderneming heeft in reactie hierop aangegeven dat aan het detacheringsmodel op voorhand al een aantal haken en ogen zitten van organisatorische aard en dat dit model niet de voorkeur van de onderneming heeft. Toegezegd is dat de onderneming deze argumentatie nog nader schriftelijk zal toelichten.
(...)
Ten aanzien van het detacheren van medewerkers is D.E. zeer terughoudend. Nog sterker geldt dit als het gaat of zou gaan om activiteiten die vervolgens weer "toegeleverd" worden. Organisatorisch geeft detacheren dan namelijk onduidelijkheid over de vraag waar de verantwoordelijkheden liggen ten aanzien van de werkzaamheden die geacht worden door de gedetacheerde te worden verricht.
(...)
Op 6 november a.s. zullen wij vanaf 18.30 uur het overleg met betrekking tot dit onderwerp voortzetten. Voor die datum gaan wij er, zoals besproken, van uit van u de uitkomsten van de ledenraadpleging te vernemen."
(ix) Namens de gezamenlijke (vak)bonden heeft de Industriebond FNV bij brief van 23 oktober 1997 aan Douwe Egberts onder meer het volgende bericht:
"Onze vakbondsleden bijeen in vergaderingen in Rotterdam, Utrecht en Joure hebben nadrukkelijk uitgesproken dat zij vinden dat de vakbonden zich het recht moeten voorbehouden om een eventueel voorgenomen besluit tot uitbesteding van Detrex op zijn inhoud te beoordelen. Vooruitlopend op dit moment willen onze leden op 6 november 1997 duidelijkheid van Douwe Egberts over hun dienstverband en de arbeidsvoorwaarden bij een eventuele uitbesteding. Onze leden hebben in niet mis te verstane bewoordingen uitgesproken dat men zijn dienstverband met Douwe Egberts wenst te behouden en dat men wil blijven vallen onder de C&G CAO. Deze afspraak zou ook moeten gelden voor de huidige medewerkers met een dienstverband voor bepaalde tijd. Hierdoor is de ruimte voor het gesprek op 6 november 1997 duidelijk begrensd tot deze onderwerpen."
(x) In een circulaire, die in ieder geval op 24 oktober 1997 in de vestiging van Douwe Egberts te Joure is rondgegaan, wordt onder meer vermeld:
"WIST U DAT:
* Sara Lee/D.E. Detrex wil afstoten?
* Dit betekent, dat er 220 medewerkers verdwijnen?
*Deze medewerkers bij een ander bedrijf worden ondergebracht?
* Zij dan 20 tot 25% van hun salaris moeten inleve- ren?
* Dit een gedwongen verhuizing tot gevolg zal hebben?
* Dit nieuws als een bom bij Detrex is ingeslagen?
* Dit tot slapeloze nachten leidt?
* De bonden op 6 november a.s. hierover duidelijkheid eisen bij Sara Lee/D.E.?"
(xi) Douwe Egberts heeft op 5 november 1997 aan de Bonden, nadat (kader)leden van de Bonden haar duidelijk hadden gemaakt dat acties zouden volgen wanneer niet met de door hen gestelde eis akkoord zou worden gegaan, haar voornemen medegedeeld haar medewerkers op 6 november 1997 door middel van de publicatieborden te informeren over het verplaatsen van het gesprek en de daarbij aan de orde zijnde overwegingen:
"Zoals ook uit uw schrijven d.d. 23 oktober blijkt, leidt het onderwerp van de eventuele uitbesteding van (delen van) de Detrex-organisatie van Koninklijke Douwe Egberts tot velerlei - soms sterk negatieve - reacties en maakt het ook emoties los binnen de onderneming. Een voorbeeld daarvan is de circulaire die in Joure is rondgegaan en waarin onder andere ten onrechte melding wordt gemaakt van gedwongen verhuizing, inkomensverlaging met 20-25% en het voornemen tot het uitbesteden van een veelheid van andere bedrijfsonderdelen.
Het moge duidelijk zijn dat wij een dergelijke beeldvorming betreuren, daar zij enerzijds niet in overeenstemming is met het gevoerde en te voeren beleid ter zake werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden en anderzijds op zichzelf al vooruitloopt op een nog onbekende ontwikkeling.
Onze conclusie is daarom, dat de studie ter zake de toekomstige distributiestructuur voor Douwe Egberts in Nederland, inclusief het onderwerp van eventuele uitbesteding (naast andere vormen van samenwerking met derden) aanzienlijk verder gevorderd dient te zijn alvorens gesprekken kunnen worden voortgezet, die ingaan op de door u c.q. uw leden indringend naar voren gebrachte verzoeken in het kader van uitbesteden.
Derhalve blijven wat ons betreft vooralsnog alle opties open inclusief de optie om niet uit te besteden, al dan niet te detacheren, bijzondere arbeidsvoorwaardelijke afspraken en dergelijke.
Gelet ook op de door ons niet misverstane ernst van de situatie, waarbij ook te betrekken de zeker aanwezige kans dat (wederom) al dan niet wilde acties uitbreken, waardoor bedrijfsschade ontstaat en - zeker zo belangrijk - interne verhoudingen ernstig kunnen worden verstoord, lijkt het ons juister het gesprek op een later moment voort te zetten.
(...)
Zoals al eerder aangegeven zal deze studie nog enige tijd in beslag nemen. Gelet op de gevoeligheid van het onderwerp en onze intentie volstrekte duidelijkheid te kunnen geven over het te voeren beleid ter zake, verwachten wij nog ca. 6 maanden nodig te hebben voor nadere studie teneinde het overleg hierover te kunnen voortzetten. Wij zullen u tussentijds op de hoogte houden van de voortzetting en ruim voor afronding van de studie zullen wij met u overleggen over het in dit kader te voeren sociale beleid."
(xii) Op 7 november 1997 is bij het distributiecentrum Utrecht een wilde staking uitgebroken. Dezelfde dag heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (onder meer) Douwe Egberts en de Bonden. In dit overleg hebben de Bonden aangekondigd dat zij de staking zouden overnemen, indien Douwe Egberts niet aan de detacheringseis zou voldoen. Van dit overleg, waaraan onder meer hebben deelgenomen de directeur sociale zaken van Koninklijke Douwe Egberts B.V. [betrokkene 1], en de districtsbestuurder van de Industriebond FNV [betrokkene 2], is een "verslag op hoofdlijnen" gemaakt, waarin onder meer valt te lezen:
"[Betrokkene 1] (...) geeft aan dat het volstrekt duidelijk moet zijn dat er nog geen enkel besluit is genomen noch ten finale noch voorgenomen, dat er geen enkele conclusie half of heel is getrokken ten aanzien van waar de toekomstige distributiestructuur naar toe dient te gaan. De studie die op dit moment loopt, is wel gevorderd maar zeker niet afgerond. Dit betekent dat alle opties open zijn. Het is bijv. denkbaar dat er voorstellen gaan komen over wel of niet uitbesteden, of mengvormen daarvan.
(...)
[Betrokkene 1] benadrukt dat de bereidheid om te praten altijd aanwezig is binnen de mogelijkheden van het moment.
[Betrokkene 2] (...) is van mening dat het wel degelijk mogelijk is om af te spreken dat indien de conclusie valt op uitbesteding daarbij alleen het detacheringsmodel gevolgd zal worden. Dit beperkt een deel van de mogelijkheden. De onderneming zou dit kunnen doen vanuit een sociale verantwoordelijkheid naar het personeel. Dit geeft duidelijkheid over de arbeidsrechtelijke positie van de medewerkers en vervolgens kan de studie vervolgd worden."
(xiii) Op 7 november 1997 hebben de betrokken werknemers van Douwe Egberts het werk neergelegd. De Bonden hebben zich bij brief van 7 november 1997 achter deze staking gesteld:
"Hierbij deel ik u mede dat de Industriebond FNV en CNV Industrie- en Voedingsbond de hedenochtend bij Detrex uitgebroken staking overnemen en ondersteunen.
(...)
Wij delen u mede dat wij van u verlangen dat er alsnog zo spoedig mogelijk overleg over de sociale voorwaarden van eventuele uitbesteding zal plaats vinden en dat daarover in dat overleg overeenstemming wordt bereikt.
Zolang u hieraan niet voldoet zullen wij de actie van uw werknemers blijven leiden en ondersteunen."
(xiv) Bij brief van 10 november 1997 heeft Douwe Egberts aan de Bonden medegedeeld:
"Zoals ook tijdens het overleg van 7 november herhaaldelijk is uitgesproken en in het verslag valt terug te lezen, herhaalt de onderneming haar bereidheid om met de werknemersorganisaties overleg te voeren binnen de mogelijkheden van het moment."
3.2 De President heeft de vordering van Douwe Egberts, die kort weergegeven ertoe strekt de Bonden te verbieden werkstakingen en werkonderbrekingen bij Douwe Egberts te organiseren en/of te ondersteunen, grotendeels toegewezen. Het Hof heeft het desbetreffende vonnis bekrachtigd. Deze beslissing berust op de volgende, kort weergegeven overwegingen.
Het Hof heeft zich verenigd met de overweging van de President dat uit de opbouw van art. 6 ESH kan worden afgeleid dat een staking als uiterste middel moet worden beschouwd. Het heeft daaraan toegevoegd dat de beoordeling of voldaan is aan het vereiste van het uiterste middel geschiedt in het kader van de toepassing van de zogeheten zwaarwegende procedureregels en dat dit niet in strijd is met het ESH of enige andere verdragsrechtelijke regel (rov. 4.30). Het Hof heeft eveneens de slotsom die de President in rov. 4.9 van zijn vonnis uit zijn daaraan voorafgaande overwegingen heeft getrokken, te weten dat de staking volstrekt voorbarig en prematuur is, als juist aangemerkt (rov. 4.34).
3.3 Het Hof heeft bij zijn beoordeling van de vraag of de onderhavige staking moet worden verboden, tot uitgangspunt genomen dat de staking wordt gedekt door art. 6, aanhef en onder 4, ESH. Voor de beoordeling van het principale beroep zal ook de Hoge Raad hiervan uitgaan. Dit uitgangspunt brengt mee dat deze staking, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen, in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht. Voor het oordeel dat zij niettemin onrechtmatig is, is dan slechts plaats indien zwaarwegende procedureregels ("spelregels") zijn veronachtzaamd dan wel - met inachtneming van de door art. 31 ESH gestelde beperkingen - op grond van afweging van alle omstandigheden van het gegeven geval in onderling verband en samenhang moet worden geoordeeld dat de Bonden in redelijkheid niet tot deze actie hadden kunnen komen (HR 30 mei 1986, nr. 12698, NJ 1986, 688). De door art. 31 ESH gestelde beperkingen spelen in het geval van een door art. 6 lid 4 gedekte staking dus pas een rol, indien vorenbedoelde procedureregels in acht zijn genomen. Voor zover de onderdelen 2 en 4 van een andere opvatting uitgaan, falen zij derhalve.
Tot die procedureregels behoort ook de regel dat voor rechtmatigheid van de staking in een concreet geval is vereist dat het door art. 6 gewaarborgde recht op collectief onderhandelen niet daadwerkelijk op andere wijze tot gelding kan worden gebracht. Anders gezegd: een staking kan slechts rechtmatig zijn als zij als uiterste middel is toegepast. Dit volgt niet alleen, zoals het Hof in dit verband heeft overwogen, uit de opbouw van art. 6, maar ook uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling; het is voorts in overeenstemming met de zienswijzen die naar voren zijn gebracht bij de behandeling van de, later ingetrokken, wetsontwerpen inzake het stakingsrecht (Kamerstukken II 1968/1969, 10 110 en 10 111) en van de Rijkswet van 2 november 1978, Stb. 639, houdende goedkeuring van het ESH. De Hoge Raad verwijst in dit verband naar hetgeen met betrekking tot een en ander is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal Spier onder 4.11 - 4.15.
De vraag of een staking in een concreet geval anders dan als uiterste middel is gehanteerd, dient door de rechter met terughoudendheid te worden beantwoord. Dit volgt niet alleen hieruit dat het gaat om de uitoefening van een grondrecht, maar hangt ook samen met de omstandigheid dat de vraag of in een conflictsituatie nog een ander middel dan een staking kan worden gebruikt, geredelijk kan afhangen van verschillen in waardering van de omstandigheden en van taxaties omtrent de met dat middel te bereiken resultaten, terwijl die situatie veelal meebrengt dat de beslissing of het middel van staking moet worden toegepast dan wel nog andere mogelijkheden bestaan in korte tijd moet worden genomen.
De oordelen van het Hof dat ook een staking die in beginsel door het ESH is gedekt, slechts als uiterste middel mag worden gehanteerd, en dat de rechter zich te dien aanzien terughoudend dient op te stellen zijn derhalve juist.
3.4 Het Hof heeft vervolgens de vraag onder ogen gezien of in het gegeven geval de staking als uiterste middel is gehanteerd, en het heeft, zich verenigend met het oordeel van de President, deze vraag ontkennend beantwoord en geoordeeld dat de staking als volstrekt voorbarig en prematuur moet worden aangemerkt. Dit een en ander geeft in het licht van hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat het naar het in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof ging om verkennend overleg omtrent een aangelegenheid waarover Douwe Egberts zich nog oriënteerde, alsmede dat, naar blijkt uit hetgeen hiervoor in 3.1, met name onder (xi) en (xii) is vermeld, de reacties van de zijde van de werknemers op de bekendmaking dat Douwe Egberts deze aangelegenheid onder ogen zag, Douwe Egberts ertoe hebben genoopt een nadere studie aan te kondigen, gedurende welke de bestaande situatie zou worden gehandhaafd, om daarna het overleg voort te zetten. Tot nadere motivering was het Hof in dit kort geding niet gehouden.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de onderdelen 2 en 3 tevergeefs zijn voorgesteld.
3.5 Het oordeel van het Hof dat de staking niet als uiterste middel is gehanteerd en als volstrekt voorbarig en prematuur moet worden aangemerkt, berust, zoals hiervoor is overwogen, hierop dat de Bonden zwaarwegende procedureregels hebben veronachtzaamd door een staking te (blijven) ondersteunen ter behartiging van het belang van de werknemers dat een door Douwe Egberts in het kader van een reorganisatie als mogelijk aangekondigde maatregel achterwege zou blijven, zulks terwijl Douwe Egberts daaromtrent nog geen definitief standpunt had ingenomen en een nadere studie had aangekondigd en overleg met de Bonden had toegezegd. Voor zover onderdeel 4 veronderstelt dat het Hof met voormeld oordeel is getreden in een waardering en toetsing van de wederzijdse standpunten, mist het derhalve feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
3.6 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het bestreden arrest op het principale beroep zou worden vernietigd, geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt de Bonden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Douwe Egberts begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Neleman, Heemskerk, Herrmann en Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 28 januari 2000.