Home

Hoge Raad, 20-09-2000, AA7151, 34652

Hoge Raad, 20-09-2000, AA7151, 34652

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 september 2000
Datum publicatie
15 augustus 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA7151
Formele relaties
Zaaknummer
34652
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 26, Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 50

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 34652

20 september 2000

gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 29 juni 1998 betreffende de aan A te Q opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 12 augustus 1990 tot en met 6 februari 1991, voor zover belanghebbende daarvoor aan-sprakelijk is gesteld.

1. Aansprakelijkstelling, naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

De Ontvanger van de Belastingdienst ondernemingen P heeft bij kennisgeving van 18 juni 1992 op de voet van artikel 49, lid 2, van de Invorderingswet 1990 (hierna: Inv) aan belanghebben-de medegedeeld dat hij haar op grond van artikel 35 van die wet aansprakelijk stelt voor een gedeelte groot f 95.660,-- van de aan A, te Q, opgelegde naheffingsaanslag wegens niet afgedragen en niet betaalde loonbelasting/premie volks-verzekeringen. Belanghebbende heeft tegen de aan A opgelegde naheffingsaanslag op de voet van artikel 50 Inv bezwaar gemaakt, voor zover zij daarvoor aansprakelijk is gesteld. De naheffingsaanslag is bij uitspraak van 5 december 1997 van de Inspecteur in zoverre gehandhaafd.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft belanghebbende in haar beroep niet- ontvankelijk verklaard.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend en zich daarin ten aanzien van het tweede middel gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

Belanghebbende heeft haar standpunt doen toelichten door Mr. D.M.H. Jaegers, advocaat te Nijmegen.

De Advocaat-Generaal Wattel heeft op 21 januari 2000 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en verwijzing van het geding.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Aan A te Q is, naar de Inspecteur stelt maar belanghebbende betwist, een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de periode 12 augustus 1990 tot en met 6 februari 1991. Belanghebbende stelt dat het aanslagbiljet niet naar het juiste adres is verzonden. Belanghebbende is, zoals hiervoor al vermeld, voor een gedeelte van deze naheffingsaanslag groot f 95.660,-, aansprakelijk gesteld. Belanghebbende heeft de aansprakelijkstelling op de voet van artikel 49, lid 3, Inv betwist, waarna de Ontvanger belanghebbende heeft gedagvaard voor de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch. Op 17 juni 1994 heeft de Rechtbank vonnis gewezen, waartegen de Ontvanger in beroep is gegaan bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De civiele kamer van het Hof heeft op 20 december 1995 arrest gewezen, waarbij belanghebbende aansprakelijk is verklaard voor vorenvermeld bedrag ad f 95.660,-- of voor een in de (bezwaar) procedure ex artikel 50 Inv nader te bepalen bedrag. Het door belanghebbende tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is later weer ingetrokken.

3.1.2. Een door belanghebbende op de voet van artikel 50 Inv gemaakt bezwaar tegen de naheffings-aanslag, voor zover zij daarvoor aansprakelijk was gesteld, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 5 december 1997 afgewezen. Belanghebbende heeft op 15 januari 1998 beroep ingesteld tegen die uitspraak. In een brief aan belanghebbende van 12 maart 1998 heeft de Inspecteur verklaard dat het recht tot invordering van de onderhavige aanslag op 9 oktober 1997 was verjaard. De Inspecteur heeft belanghebbende daarbij verzocht haar beroepschrift in te trekken waarna hij de proceskosten overeenkomstig het Besluit proceskosten fiscale procedures alsmede het betaalde griffierecht zou vergoeden. In een brief van 27 maart 1998 aan de Inspecteur heeft belanghebbende zich hiertoe niet bereid verklaard, daarbij onder meer aanvoerend dat zij recht en belang heeft bij een rechterlijke uitspraak over de vraag of de naheffingsaanslag tijdig is vastgesteld en materieel juist is. Een zodanige rechterlijke uitspraak is voor haar van belang in een procedure inzake aansprakelijkstelling van de Inspecteur, de Ontvanger dan wel de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatige daad.

3.2. Het Hof heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, wegens het ontbreken van belang daarbij. Omdat de mogelijkheid tot effectuering van de aansprakelijkheid van belanghebbende voor de naheffingsaanslag is vervallen, aldus het Hof, is haar financiële belang bij betwisting van (de hoogte van) de aanslag eveneens komen te vervallen. Het tegen dit oordeel gerichte tweede middel slaagt. Het Hof heeft bij de beoordeling van het belang van belanghebbende bij haar beroep in verband met de ontvankelijkheid daarvan ten onrechte slechts acht geslagen op het directe financiële belang bij betwisting van (de hoogte van) de aanslag. Het heeft aldus miskend dat belanghebbende in ander opzicht voldoende belang heeft bij een beoordeling door de belastingrechter van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Die beoordeling zou immers kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Inspecteur en tot vernietiging of vermindering van de aanslag, voorzover belanghebbende daarvoor aansprakelijk is gesteld, en een zodanige beslissing zou voor belanghebbende, gelet op de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van overheidslichamen voor de gevolgen van door de rechter wegens strijd met de wet vernietigde besluiten, van belang zijn in een procedure voor de burgerlijke rechter over een zodanige aansprakelijkheid, nu te dezen niet door de overheid is erkend of anderszins is komen vast te staan dat de aanslag of de uitspraak op bezwaar onrechtmatig was. ’s Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Het eerste middel behoeft geen behandeling meer. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het Hof,

- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,

- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastge-steld op f 5.680,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

- gelast dat door de Staatsse-cretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffie-recht ten bedrage van f 315,--.

Dit arrest is op 20 september 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos, D.H. Beukenhorst, L. Monné en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnmend griffier I. de Bruin, en op die datum in het openbaar uitgesproken.