Home

Hoge Raad, 08-11-2000, AA8210, 35611

Hoge Raad, 08-11-2000, AA8210, 35611

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 november 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2000:AA8210
Zaaknummer
35611

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 35611

8 november 2000

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 oktober 1999 op na te noemen verzoek van belanghebbende om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is een aanslag Inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen 1995 opgelegd, welke, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep bij het Hof ingesteld. Bij voorzittersbeschikking van 27 februari 1998 heeft het Hof het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Bij uitspraak van 13 november 1998 heeft het Hof belanghebbendes tegen de voorzittersbeschikking gerichte verzet gegrond verklaard. Belanghebbende heeft het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ingetrokken bij brief van 22 december 1998 nadat de Inspecteur bij brief van 20 november 1998 had medegedeeld de correctie op de aangifte ongedaan te maken. Bij de intrekking heeft belanghebbende tevens verzocht een afzonderlijke kostenveroordeling uit te spreken.

Het Hof heeft het verzoek ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Voorzover belanghebbende in cassatie feiten aanvoert waarvan uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat daarop ook reeds voor het Hof een beroep is gedaan, kan daarop geen acht worden geslagen, omdat zulks een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie geen plaats is.

3.2. Met zijn oordeel dat belanghebbende zichzelf in de positie heeft gebracht waarin hem nog slechts het indienen van een beroepschrift restte, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Dit oordeel is van feitelijke aard en kan daarom in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het behoefde in het licht van hetgeen partijen blijkens ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding hadden aangevoerd ook geen nadere motivering.

3.3. Hiervan uitgaande heeft het Hof vervolgens terecht geoordeeld dat de kosten van de procedure voor het Hof voor rekening van belanghebbende dienen te blijven. De klachten falen derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is op 8 november 2000 vastgesteld door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.