Home

Hoge Raad, 08-05-2001, AB1566, 00137/00

Hoge Raad, 08-05-2001, AB1566, 00137/00

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 mei 2001
Datum publicatie
22 juli 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB1566
Formele relaties
Zaaknummer
00137/00
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 59a, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359a

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

8 mei 2001

Strafkamer

nr. 00137/00

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 september 1999, nummer 22/00075299, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Irak) op 1 juli 1970, ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Noordsingel” te Rotterdam.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 8 maart 1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft” veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken, is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof heeft verzuimd uitdrukkelijk en gemotiveerd te beslissen op een verzoek tot toepassing van art. 359a, eerste lid onder a, Sv.

3.2. In het middel wordt gedoeld op het verweer zoals door de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 13 september 1999 gevoerd, dat is opgenomen in de aan het proces-verbaal van die terechtzitting gehechte pleitnota en dat inhoudt:

"6.Strafmaat en soort

6.2 Allereerst bespreek ik een aantal verzuimen in het vooronderzoek. Ik verzoek U deze te compenseren in de strafmaat.

6.3 De [verdachte] is buiten heterdaad aangehouden op 16 juli 1998. Deze aanhouding voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen.

6.4 De reden van aanhouding is de [verdachte] namelijk niet meegedeeld. Dit is in strijd met art. 5 lid 2 EVRM en art. 9 lid 2 IVBP. Daarin wordt bepaald dat een ieder onverwijld bij zijn arrestatie op de hoogte moet worden gebracht van de reden van de arrestatie.

6.5 Dit dient te gebeuren in een taal die de aangehouden persoon verstaat.

6.6 De algemene doelstelling van artikel 5 lid 2 EVRM is de bescherming van het individu tegen willekeurige vrijheidsberoving. Daarom is het noodzakelijk dat men snel en toereikend op de hoogte wordt gesteld van de reden voor een arrestatie.

6.7 Nu dit in casu niet het geval is geweest, was de aanhouding van de [verdachte] onrechtmatig.

6.III Inverzekeringstelling onrechtmatig (i)

6.8 Op 16 juli 1998 is de [verdachte] in verzekering gesteld. Het bevel was in het Nederlands gesteld. Dit is een voor de [verdachte] onbegrijpelijke taal. Het bevel is derhalve niet voor in een voor hem begrijpelijke taal opgesteld.

6.9 Een verdachte dient de op papier vastgestelde zekerheid te hebben dat er een titel voor zijn vrijheidsbeneming is.

6.10 Wanneer dit bevel is gesteld in een voor een verdachte onbegrijpelijke taal kan deze zekerheid uiteraard niet worden verkregen. Het bevel voldoet dus niet aan de daaraan te stellen eisen.

6.IV Inverzekeringstelling onrechtmatig (ii)

6.11 In het bevel inverzekeringstelling d.d. 16 juli 1998 is niet opgenomen de grond voor inverzekeringstelling.

6.12 Weliswaar is het bevel inverzekeringstelling bij proces-verbaal van 21 juli hersteld. Daarin wordt aangegeven dat er onderzoeksbelang is. Een dergelijk herstel is echter niet rechtmatig. Het is strijdig met artikel 59 lid 3 jo. lid 2 Sv. Daaruit volgt dat de gronden van de inverzekeringstelling onverwijld per uitgereikt bevel aan de verdachte moeten worden kenbaar gemaakt.

6.13 “onverwijld” betekent: dadelijk.

6.14 Nu hieraan in casu niet is voldaan voldoet de inverzekeringstelling niet aan de daaraan te stellen eisen.

6.V Verlenging inverzekeringstelling onrechtmatig

6.15 Indien Uw hof het herstel bij procesverbaal rechtmatig acht, dan geldt in ieder geval dat het bevel verlenging inverzekeringstelling onrechtmatig is. Dit is gedateerd 19 juli 1998 en verwijst naar de grond van de eerdere, gebrekkige inverzekeringstelling.

6.16 Aangezien het eerste bevel niet gedurende het uitvaardigen van het tweede bevel was hersteld, en het herstel alleen ziet op het (eerste) bevel inverzekeringstelling, kan er niet van worden uitgegaan dat het bevel verlenging inverzekeringstelling een geldige grond voor de verlenging inhield.

6.17 Nu het bevel verlenging inverzekeringstelling niet op of na 21 juli is hersteld, kan ook om deze reden de verlenging inverzekeringstelling niet eventueel als rechtmatig worden beschouwd.

6.VI Begrip vormverzuimen

6.18 Alle genoemde verzuimen moeten als vormverzuimen worden aangemerkt.

6.19 De Hoge Raad bepaalde onlangs dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever een ruime opvatting van het begrip “vormverzuim” voor ogen stond.

6.20 Mogelijk stelt U zich de vraag in hoeverre de [verdachte] in zijn belangen is geschaad. Beantwoording van deze vraag was van belang in de zogenaamde Schutznorm-theorie.

6.21 Professor Schalken constateerde bij het zojuist genoemde arrest dat de Hoge Raad deze theorie heeft verlaten (...)

6.22 Dit brengt mee dat ieder verzuim van vormen gecompenseerd kan worden in de strafmaat".

3.3. Blijkens het onder 3.2 weergegevene is een beroep gedaan op bepaalde verzuimen bij de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte. Dergelijke verzuimen kunnen aan de orde worden gesteld bij het verhoor door de rechter-commissaris naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie als bedoeld in art. 59a, tweede lid, Sv en/of een verzoek van de verdachte om invrijheidstelling. Tegen het oordeel van de rechter-commissaris dat het verleende bevel tot inverzekeringstelling niet onrechtmatig is en/of dat er geen gronden zijn het verzoek van de verdachte in te willigen, staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen bij de aanhouding en inverzekeringstelling die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. Noch de tekst van art. 359a Sv noch de wetsgeschiedenis van die bepaling geeft daartoe aanleiding.

3.4. Uit het vorenstaande volgt dat de gestelde vormverzuimen niet zijn begrepen onder de in art. 359a, eerste lid, Sv bedoelde vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek. Het in daarmee overeenkomende bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof is dan ook juist. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.M.M. Orie, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier H.H.A. de Nijs en uitgesproken op 8 mei 2001.