Hoge Raad, 13-07-2001, AB2642, 35595
Hoge Raad, 13-07-2001, AB2642, 35595
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 juli 2001
- Datum publicatie
- 13 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB2642
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB2642
- Zaaknummer
- 35595
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 35.595
13 juli 2001
JMH
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z, alsmede op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 augustus 1999, nr. 96/1744, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ a, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ b.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Ook de Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Voorts heeft hij naar aanleiding van het beroep van belanghebbende een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
De beroepschriften in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van het beroep van de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift ingediend. Verder heeft zij het incidenteel beroep beantwoord.
De Staatssecretaris van Financiën heeft naar aanleiding van het verweerschrift van belanghebbende een conclusie van repliek ingediend.
Partijen hebben de zaak doen toelichten, belanghebbende door Ch.J. Langereis, advocaat te Amsterdam, de Staatssecretaris door R.L.H. IJzerman, advocaat bij de Hoge Raad. Beide partijen hebben gereageerd op de toelichtingen.
De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 22 december 2000 geconcludeerd tot ongegrond-verklaring van het beroep van belanghebbende alsmede tot ongegrondverklaring van het principale beroep van de Staatssecretaris.
Beide partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd. Nu de reactie van de Staatssecretaris na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1. Belanghebbende, de Nederlandse moedermaat-schappij van een concern, heeft in 1987 een "vijandig" openbaar bod op de aandelen A N.V. uitgebracht. De aandelen A N.V. waren op dat moment genoteerd aan de Amsterdamse effectenbeurs.
3.2. Belanghebbende heeft de acquisitie van de aandelen A N.V. voor een bedrag van afgerond ƒ 284 miljoen gefinancierd met rekening-courant-crediet van B S.A.
3.3. B S.A. is een in Zwitserland gevestigde rechtstreekse dochtervennootschap van belanghebbende. Zij is omstreeks 1982 opgericht en functioneert als financierings- en tussenhoudstermaatschappij. In 1987 hield zij zowel de aandelen van G B.V., die in het bezit was van de aandelen van de Nederlandse werkmaatschappijen van het X concern, als de aandelen van de buitenlandse werkmaatschappijen.
3.4. G B.V. heeft in 1987 verschillende keren dividend uitgekeerd aan B S.A.; deze dividenden beliepen in totaal ƒ 136 miljoen. B S.A. heeft zelf dit jaar een dividend van bijna ƒ 12 miljoen aan belanghebbende uitgekeerd. Dat was een dividend uit de winst over 1986. In de zomer van 1987, toen belanghebbende trachtte A N.V. over te nemen, beschikte G B.V. over liquide middelen en courante effecten tot een totaal bedrag van ƒ 231 miljoen.
3.5. Belanghebbende heeft de aan B S.A. verschuldigd geworden rente ten laste van haar belastbare winst gebracht.
3.6. De Inspecteur heeft de rente niet in aftrek aanvaard.
4. Beoordeling van het middel van de Staatssecretaris
4.1. Het beroep van de Staatssecretaris richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur er tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat belanghebbende bij haar keuze voor de wijze van financiering van de verwerving van de aandelen A N.V. doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de verijdeling van de vennootschapsbelasting. Hierbij is, aldus het middel, het Hof te gemakkelijk voorbijgegaan aan de stelling van de Inspecteur dat, gegeven het feit dat meerdere wegen openstonden om de aankoop van de deelneming te financieren, de keuze voor de in feite gevolgde weg is ingegeven door het motief belastingheffing te verijdelen. Het oordeel is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.2. Het middel faalt. Het Hof heeft geoordeeld dat tussen de door belanghebbende van B S.A. opgenomen geldlening en de dividenduitkeringen door G B.V. aan B S.A. niet zodanige rechtstreekse verbanden zijn aan te wijzen, dat de conclusie gerechtvaardigd is dat buiten het financieringsprogramma voor de verwerving van de aandelen A N.V., bij belanghebbende schulden zijn ontstaan in directe samenhang met de uitkering van dividenden door G B.V. met als doorslaggevende beweegreden het ontgaan van vennootschapsbelasting. Dit oordeel, waarmee het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat de vermelde rechtshandelingen geen samenstel van rechtshandelingen vormen, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Uitgaande van het ontbreken van een samenstel van rechtshandelingen heeft het Hof voorbij mogen gaan aan de omstandigheid dat de aankoop van het pakket aandelen in A N.V. ook op een andere wijze had kunnen worden gefinancierd.
5. Beoordeling van de middelen van belangheb-bende en van het voorwaardelijke incidentele beroep
Omdat met de verwerping van het beroep van de Staatssecretaris vaststaat dat de aanslag nihil bedraagt, heeft belanghebbende geen belang bij behandeling van haar middelen. Haar beroep moet mitsdien ongegrond worden verklaard. Daardoor is de voorwaarde waaronder de Staatssecretaris incidenteel beroep heeft ingesteld, niet vervuld. Dit beroep behoeft mitsdien geen behandeling.
6. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie voorzover deze zijn opgeroepen door zijn principale beroep.
Wat betreft het cassatieberoep van belang-hebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart zowel het beroep van belanghebbende als het beroep van de Staatssecretaris ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 6390 voor beroeps-matig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, A. Hammerstein, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van ƒ 630.