Home

Hoge Raad, 16-04-2002, AD9946, 00329/00

Hoge Raad, 16-04-2002, AD9946, 00329/00

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 april 2002
Datum publicatie
16 april 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AD9946
Formele relaties
Zaaknummer
00329/00
Relevante informatie
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 16-12-1966 [Tekst geldig vanaf 11-03-1979] art. 14, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 346

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

16 april 2002

Strafkamer

nr. 00329/00

LR/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 januari 2000, nummer 22/001808-98, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1964, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 14 april 1998 - de verdachte ter zake van 1. "handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie" en "handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III", 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie" en 3. "mishandeling" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing naar een aangrenzend Hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het onderzoek te heropenen naar aanleiding van een na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting doch vóór het eindarrest door de raadsman aan het Hof verzonden faxbericht.

3.2. Met betrekking tot de behandeling van de zaak in hoger beroep is het volgende van belang:

(i) De eerste behandeling van het hoger beroep vond plaats op 7 juni 1999. Het Hof heeft op die terechtzitting het onderzoek geschorst, nadat de raadsvrouw namens de verdachte om aanhouding had verzocht vanwege de omstandigheid dat de verdachte in België verbleef in verband met een operatie van zijn vrouw.

(ii) Blijkens het proces-verbaal van de nadere terechtzitting van 23 december 1999 heeft het Hof het tegen de verdachte verleende verstek gehandhaafd en heeft de raadsman het woord ter verdediging gevoerd. Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof de uitspraak bepaald op 6 januari 2000.

(iii) Op 6 januari 2000 heeft het Hof het bestreden arrest uitgesproken.

3.3. Aan de schriftuur is een copie gehecht van een op 28 december 1999 gedateerd faxbericht van de raadsman aan de voorzitter van het Hof. Dat faxbericht houdt onder meer in:

"Ter zitting op 23 december jl. te 12.45 uur heb ik uw Hof geen uitleg kunnen geven waarom mijn cliënt [verdachte] niet aanwezig was ter zitting; (...) Wat ik ter zitting niet kon bevroeden was dat cliënt een dag voor de zitting in zijn achtertuin neergeschoten is; Cliënt belde met een nauwelijks hoorbare stem vanuit de intensive-care met deze mededeling en verzocht mij dit aan uw Hof door te geven, aan welk verzoek ik hierbij voldoe; Cliënt liet weten gaarne later nog in de gelegenheid gesteld te willen worden om alsnog ook persoonlijk zijn belangen te verdedigen. Wellicht ziet uw Hof reden om een tussenarrest te wijzen."

3.4. Blijkens de in de conclusie van de Advocaat-Generaal verstrekte informatie is genoemde fax op 28 december 1999 bij het Hof ingekomen. De Hoge Raad gaat er daarom van uit dat het Hof vóór de bestreden uitspraak van de inhoud ervan heeft kennis genomen.

Die inhoud heeft - naar in de bestreden uitspraak ligt besloten - het Hof geen aanleiding gegeven tot heropening van het onderzoek.

Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat het belang dat gemoeid is met afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn dient te prevaleren boven de in het faxbericht vervatte wens van de verdachte om "later" nog in de gelegenheid gesteld te worden om "alsnog persoonlijk zijn belangen te verdedigen". Dat oordeel geeft geen blijk van miskenning van enige rechtsregel, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is, gelet op de omstandigheid dat de feiten dateren uit 1996 en 1997 en op het hiervoor onder 3.2 geschetste procesverloop in hoger beroep en voorts in aanmerking genomen dat in het faxbericht zelfs niet bij benadering is aangegeven op welke termijn de klaarblijkelijk ernstig gewonde verdachte in staat zou zijn ter terechtzitting te verschijnen.

3.5. Het middel faalt dus.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte heeft op 6 januari 2000 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 22 januari 2002 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.

6. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 vermelde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

Vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, E.J. Numann en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 april 2002.