Hoge Raad, 31-05-2002, AE3433, C00/200HR
Hoge Raad, 31-05-2002, AE3433, C00/200HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 31 mei 2002
- Datum publicatie
- 31 mei 2002
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AE3433
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE3433
- Zaaknummer
- C00/200HR
- Relevante informatie
- Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
31 mei 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/200HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
MATRANS MARINE SERVICES B.V., gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 10 april 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Matrans - gedagvaard voor de Kantonrechter te Rotterdam en gevorderd Matrans te veroordelen:
1. tot betaling van een bedrag van ƒ 8.113,09 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst tot aan die der doorbetaling van dit gehele bedrag aan [verweerder];
2. tot vergoeding van de door hem geleden en te lijden schade als gevolg van het bedrijfsongeval, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.
Matrans heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 5 maart 1998 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 30 juli 1998 de vordering afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Rotterdam.
Bij vonnis van 13 april 2000 heeft de Rechtbank het tussenvonnis van de Kantonrechter van 5 maart 1998 bekrachtigd, het eindvonnis van de Kantonrechter van 30 juli 1998 bekrachtigd voor zover daarin [verweerders] vordering tot betaling van een bedrag van ƒ 8.113,09 met wettelijke rente, alsmede voor zover daarin besloten ligt dat andere dan de onder "opnieuw rechtdoende" aangeduide schade is afgewezen, en laatstgenoemd vonnis vernietigd voor zover de Kantonrechter de onder "opnieuw rechtdoende" aangeduide schade heeft afgewezen. Opnieuw rechtdoende heeft de Rechtbank Matrans veroordeeld tot vergoeding van schade, opgekomen na 10 april 1992, daaronder te verstaan:
- de schade wegens juridische kosten gemaakt na 10 april 1992, voor zover zij aangemerkt dienen te worden als kosten in de zin van art. 6:96 BW;
- de schade vanwege verlies aan arbeidsvermogen, en de inkomens- en pensioenschade van na 10 april 1992;
- de immateriële schade van na 10 april 1992 voor zover die samenhangt met het leed dat door [verweerder] blijvend wordt geleden, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de betreffende schade opeisbaar werd, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft Matrans beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Matrans in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 1.648,62 in totaal, waarvan op de voet van art. 243 Rv. te voldoen € 1.594,73 aan de Griffier en € 53,89 aan [verweerder].
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 31 mei 2002.