Home

Hoge Raad, 07-06-2002, AE3831, 36759

Hoge Raad, 07-06-2002, AE3831, 36759

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juni 2002
Datum publicatie
7 juni 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE3831
Zaaknummer
36759

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.759

7 juni 2002

TVW

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 oktober 2000, nr. 98/04249, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1-2 te Q voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 50.000.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet de waarde verminderd tot f 35.000.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende huurde van C B.V. een stuk grond, gelegen in een bungalowpark. Op deze grond is een recreatiebungalow geplaatst.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de bungalow naar verkeersopvattingen moet worden beschouwd als duurzaam met de grond verenigd en derhalve dient te worden aangemerkt als onroerend in de zin van artikel 3:3 BW. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 31 oktober 1997, nr. 16404, NJ 1998, 97, V-N 1997, blz. 4334, punt 24) en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Hierbij verdient opmerking dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 220 respectievelijk 221 van de Gemeentewet niet blijkt dat, zoals de klachten betogen, de wetgever voor de onroerendezaakbelastingen respectievelijk de belastingen als bedoeld in artikel 221 een ander onderscheid tussen onroerend en roerend voor ogen heeft gestaan dan dat van artikel 3:3 BW. De tegen dit oordeel gerichte klacht is derhalve ongegrond.

3.3. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat sprake is van een samenstel van twee of meer gebouwde of ongebouwde eigendommen of gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Voorzover de tegen dit oordeel gerichte klachten voortbouwen op de hiervoor in 3.2 ongegrond bevonden klacht, moeten zij hetzelfde lot delen. Zij falen ook voorzover zij betogen dat de bungalow en de gehuurde grond niet naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren omdat zij los van elkaar kunnen worden verkocht. Of de bungalow en de gehuurde grond al dan niet los van elkaar kunnen worden verkocht, is immers niet van belang voor het antwoord op de vraag of sprake is van een samenstel als bedoeld in artikel 16, lid 1, letter d, van de Wet waardering onroerende zaken (vgl. HR 28 september 2001, nr. 36224, BNB 2001/403).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2002.