Home

Hoge Raad, 23-07-2002, AE5205, 00811/02

Hoge Raad, 23-07-2002, AE5205, 00811/02

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 juli 2002
Datum publicatie
9 september 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE5205
Formele relaties
Zaaknummer
00811/02
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 326

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

23 juli 2002

Strafkamer

nr. 00811/02 U

IV/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 28 februari 2002, nummer IR 695/01, op een verzoek van het Ministerie van Justitie van de Duitse deelstaat Nedersaksen tot uitlevering van:

[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Dordtse Poorten" te Dordrecht.

1. De bestreden uitspraak

De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van De opgeëiste persoon aan Duitsland toelaatbaar verklaard voor de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voorzover is verzuimd de feiten waarvoor de uitlevering niet toelaatbaar is verklaard te vermelden; dat de Hoge Raad die feiten, overeenkomstig het door het Landgericht Osnabrück gewezen vonnis, zal omschrijven als "gemeinschaftlicher räuberischer Erpressung in Tateinheit mit Körperverletzung" gepleegd te Haselünne (Bondsrepubliek Duitsland) op 18 april 1999, "Betrug" gepleegd te Meppen (Bondsrepubliek Duitsland) op 15 maart 1999, en "vorsätzliches Fahren ohne Fahrerlaubnis in 44 Fällen" gepleegd te Meppen en op andere plaatsen in de Bondsrepubliek Duitsland, op tijdstippen in de periode van 17 maart 1999 tot en met 17 april 1999, en het beroep voor het overige zal verwerpen.

3. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank de uitlevering ten onrechte toelaatbaar heeft verklaard ter zake van het in de uitspraak van het Landgericht te Osnabrück genoemde "Betrug" nu dit feit in Nederland niet strafbaar is.

4.2. De omschrijving van het in het middel bedoelde feit behelst in het vonnis van het Landgericht Osnabrück, in de Nederlandse vertaling, het volgende:

"Voor verdachte was het erg moeilijk om weer werk te vinden daar hij in de afgelopen jaren als vrachtwagenchauffeur of taxichauffeur had gewerkt en hij na zijn laatste veroordeling niet meer over een geldig rijbewijs beschikte. Hij bezat echter nog zijn rijbewijs met het nummer [A-1] die de regio Emsland op 15.12.1993 voor de klassen 1b, 2 en 3 had afgegeven. Dit rijbewijs was bij verdachte in september 1996 samen met andere papieren gestolen. Nadat verdachte deze diefstal had aangegeven en een vervangend rijbewijs had gekregen, heeft hij het oude rijbewijs via de kroegbaas van een café in Meppen, die de papieren had gevonden, teruggekregen. Dit heeft verdachte echter niet aan de betreffende autoriteiten gemeld. Na zijn verkeersdelict op 1.3.1998 hebben de onderzoeksinstanties alleen zijn in 1996 afgegeven vervangende rijbewijs in beslag genomen. Zijn in 1993 afgegeven rijbewijs had verdachte nog steeds in zijn bezit.

Op 15.3.1999 heeft verdachte zich als chauffeur voorgesteld bij de getuige [getuige 1], directeur van de firma [de firma] in [vestigingsplaats]. Verdachte heeft verteld dat hij een ervaren chauffeur was en dat hij ervaring had met betonauto's en opleggers zoals de firma [de firma] die had. Getuige [getuige 1] nam op grond van de verklaring van de verdachte aan dat deze over een geldig rijbewijs moest beschikken. Eerst heeft hij gecontroleerd of de verklaring van verdachte klopte door met hem mee te rijden op proefritten. Nadat verdachte had aangetoond dat hij over voldoende rijervaring beschikte, vroeg de getuige aan verdachte om zijn rijbewijs te tonen. Verdachte liet hem zijn in 1993 door de regio-autoriteit Emsland afgegeven rijbewijs zien. Daarna werd hij door de firma [de firma] in dienst genomen. Verdachte was er zich van bewust dat hij de baan niet had gekregen, als hij het feit had verteld dat hij niet over rijbevoegdheid beschikte."

4.3. Het middel betoogt dat het door de firma [de firma] in dienst nemen van de opgeëiste persoon op zichzelf niet kan worden beschouwd als het afgeven van enig goed in de zin van art. 326 Sr. Dit betoog kan niet tot cassatie leiden. De firma [de firma] is immers in ieder geval een verbintenis aangegaan die kan worden aangemerkt als een schuld in de zin van die wetsbepaling. Ook de klacht dat het tonen van een niet aan de autoriteiten teruggegeven rijbewijs niet als een oplichtingsmiddel kan worden aangemerkt, faalt. De Rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat de opgeëiste persoon een valse hoedanigheid heeft aangenomen en dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoeft geen nadere motivering, in aanmerking genomen de hiervoor in 4.2 weergegeven gang van zaken. Daaruit blijkt dat de opgeëiste persoon, terwijl hij zijn rijbevoegdheid had verloren, zich als ervaren chauffeur voorstelde aan de directeur van de firma [de firma] en met hem proefritten maakte, en vervolgens aan die directeur een rijbewijs toonde waarvan hij wist dat dit vervangen was door een nieuw rijbewijs dat echter in beslag was genomen. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

In de bestreden uitspraak is voor de omschrijving van de feiten ter zake waarvan de uitlevering toelaatbaar is verklaard, volstaan met verwijzing naar het vonnis van het Landgericht Osnabrück zonder dat een nadere opgave van die feiten is gegeven. Met vernietiging in zoverre van de bestreden uitspraak zal de Hoge Raad dit verzuim herstellen.

6. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak voorzover daarin niet is vermeld ter zake van welke feiten de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar wordt verklaard;

Verklaart toelaatbaar de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het vonnis van het Landgericht Osnabrück van 20 oktober 1999 ter zake van "gemeinschaftlicher räuberischer Erpressung in Tateinheit mit Körperverletzung", gepleegd op 18 april 1999 te Haselünne (Duitsland), "Betrug", gepleegd te Meppen (Bondsrepubliek Duitsland) op 15 maart 1999 en "vorsätzliches Fahren ohne Fahrerlaubnis in 44 Fällen", gepleegd te Meppen en op andere plaatsen in de Bondsrepubliek Duitsland op tijdstippen in de periode van 17 maart 1999 tot en met 17 april 1999;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter, en de raadsheren A.G. Pos en J.P. Balkema, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 juli 2002.