Home

Hoge Raad, 15-04-2003, AF3818, 01165/02 B

Hoge Raad, 15-04-2003, AF3818, 01165/02 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 april 2003
Datum publicatie
31 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF3818
Formele relaties
Zaaknummer
01165/02 B
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 552

Inhoudsindicatie

15 april 2003 Strafkamer nr. 01165/02 B EW/IK Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Almelo van 23 april 2002, nummer 08/000081-02, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats]. 1. De bestreden beschikking...

Uitspraak

15 april 2003

Strafkamer

nr. 01165/02 B

EW/IK

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Almelo van 23 april 2002, nummer 08/000081-02, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft het door klaagster ingediende beklag ongegrond verklaard.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

3.1. Het op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift houdende beklag over de inbeslagneming van 229 videobanden, is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

3.2. Bij de stukken bevinden zich ontvangstbewijzen waaruit blijkt dat de inbeslaggenomen videobanden inmiddels aan klaagster zijn teruggegeven. Dat betekent dat klaagster geen belang meer heeft bij haar beroep tegen de beschikking van de Rechtbank, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3.3. De omstandigheid dat het klaagschrift behalve een verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen videobanden, tevens een verzoek bevat om de inbeslagneming onrechtmatig te verklaren en te gelasten dat het inbeslaggenomen beeldmateriaal niet wordt gebruikt, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien noch art. 552a noch enige andere bepaling in het Wetboek van Strafvordering voorziet in de mogelijkheid na de teruggave in rechte te doen vaststellen dat de inbeslagneming dan wel het gebruik van het inbeslaggenomene onrechtmatig was (vgl. HR 9 januari 1990, NJ 1990, 369).

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2003.