Home

Hoge Raad, 30-09-2003, AI1587, 02639/02 M

Hoge Raad, 30-09-2003, AI1587, 02639/02 M

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 september 2003
Datum publicatie
22 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AI1587
Zaaknummer
02639/02 M

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

30 september 2003

Strafkamer

nr. 02639/02 M

EW/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 23 oktober 2002, nummer 21/000551-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Militaire Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 13 februari 2002 - de verdachte ter zake van 1. "zware mishandeling" en 2. "mishandeling" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, maar uitsluitend ter zake van de beslissingen ter zake van feit 1, en de zaak zal worden teruggewezen naar de Militaire Kamer in het Gerechtshof te Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel klaagt erover dat de onder 1 bewezenverklaarde zware mishandeling niet uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 primair bewezenverkaard dat:

"hij op 8 maart 2001, te Zwolle, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een neusbeen-fractuur en een afgebroken stukje tand), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) tegen het hoofd te stompen."

3.3. Wat betreft het door [slachtoffer] opgelopen letsel houden de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen het volgende in:

"2. Het op ambtsbelofte door [verbalisant 1], wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, district GOF, brigade Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal van 8 maart 2001, mutatienummer PL273A/01-018155 (dossier-paragraaf 2.1.1), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:

(...)

Ik kreeg van de jongen in de grijze trui weer een trap in mijn onderrug. Vervolgens kwam hij op me af. Hij sloeg toen met hevige kracht op mijn gezicht en raakte hierbij mijn neus en rechteroogkas. Ik voelde een hevige pijn in mijn neus en in de buurt van mijn rechteroog. Ik zag vlekken voor mijn ogen en hoorde het knersende geluid van een stukje tand dat afbrak in mijn mond. Ik proefde de smaak van bloed."

"3. De als bijlage bij het door [verbalisant 2], opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, in de wettelijke vorm opgemaakte, aanvullende proces-verbaal van 26 september 2001, gevoegde brief van 8 maart 2001 van de keel-, neus- en oorarts [betrokkene 1], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Bovengenoemde patiënt (= [slachtoffer], hof) zag ik wegens neusfractuur opgelopen afgelopen nacht in Zwolle. Concl.: fractuur os nasale."

3.4. Lichamelijk letsel is, naast de in art. 82 Sr beschreven gevallen, als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het letsel van [slachtoffer] niets inhouden omtrent de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is het oordeel van het Hof dat het door die persoon opgelopen letsel, zoals dat is bewezenverklaard, zwaar lichamelijk letsel oplevert niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus niet naar behoren met redenen omkleed. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

4. Beoordeling van het derde en het vierde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit en de strafoplegging;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 30 september 2003.