Home

Hoge Raad, 23-12-2003, AL9063 AO3695, 00453/03

Hoge Raad, 23-12-2003, AL9063 AO3695, 00453/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 december 2003
Datum publicatie
16 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AL9063
Zaaknummer
00453/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 351

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

23 december 2003

Strafkamer

nr. 00453/03

LR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 december 2002, nummer 22/000395-01, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] in 1964, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 20 oktober 2000 - de verdachte ter zake van "zware mishandeling" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 95 uren, in plaats van twee maanden gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.

2.2. Het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal is niet binnen de bij de wet gestelde termijn binnengekomen.

3. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het vierde middel

4.1. De Hoge Raad begrijpt het middel aldus dat het klaagt dat het Hof de strafoplegging ontoereikend heeft gemotiveerd in het licht van een in hoger beroep gevoerd straftoemetingsverweer en mede gelet op de door het Hof geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

4.2.1. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotities is aldaar namens de verdachte het volgende verweer gevoerd:

"STRAFTOEMETING:

Voor het geval u van mening bent dat er straf opgelegd kan worden, wordt verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Dit is van belang in verband met een verblijfsvergunning. Cliënt heeft een WW-uitkering en is als witte illegaal kansrijk voor de procedure, zolang er geen onvoorwaardelijke veroordeling volgt (zie brief Mr. Vermeij).

Bovendien is er veel tijd verstreken sinds het feit en met name ook sinds het instellen van appel, zodat ik meen dat (...) meer subsidiair een geheel voorwaardelijke straf moet worden opgelegd."

4.2.2. Aan die pleitnotities is gehecht een aan de raadsman gerichte brief van 22 oktober 2001 van mr. A.A. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, met de volgende inhoud:

"Op uw verzoek geef ik u informatie over de verblijfszaak van [verdachte]. Cliënt wordt door mij al vijf jaar bijgestaan bij zijn pogingen een vergunning tot verblijf te verkrijgen op basis van het witte illegalenbeleid. Cliënt verblijft ca. 20 jaar in Nederland. Hij werkte tot aan het incident dat hem de strafrechtelijke veroordeling opleverde gedurende 18 jaar bij één en dezelfde werkgever. Tot aan het incident kwam cliënt niet met politie en justitie in aanraking. Zijn werkgever gaf nimmer te kennen dat hij niet tevreden was over de manier waarop cliënt zijn werk verrichtte, integendeel. De werkgever schreef ondersteunende brieven in de verblijfszaak.

De verblijfszaak staat of valt met de afloop van de strafzaak in hoger beroep. Een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf of boete wegens een misdrijf vormt een contra-indicatie in de verblijfszaak, d.w.z. dan wordt er geen verblijfsvergunning (eerste toelating) verleend. Een veroordeling tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of boete levert geen contra-indicatie op. Cliënt is er dus bij gebaat als er een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en/of boete wordt opgelegd. De straf die de Politierechter heeft opgelegd staat in de weg aan verblijfsaanvaarding.

Op dit moment staat de verblijfszaak nog open, d.w.z. het wachten is op een beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

(...)"

4.3. In het verkorte arrest heeft het Hof, na te hebben geoordeeld dat in hoger beroep de redelijke termijn van berechting is overschreden en dat het die overschrijding in de strafmaat zal verdisconteren, de strafoplegging als volgt gemotiveerd:

"De Advocaat-Generaal mr. Gerardts heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede met beslissing omtrent het inbeslaggenomene zoals vermeld in het vonnis.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte heeft met een ijzeren pijp de bedrijfsleider geslagen van het bedrijf waar hij werkzaam was. Door de handelwijze van verdachte heeft het slachtoffer aanzienlijk letsel opgelopen waardoor dit geruime tijd arbeidsongeschikt is geweest.

Het hof is dan ook van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden gerechtvaardigd is. Echter, in plaats van deze overwogen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof aan de verdachte - overeenkomstig diens aanbod en met diens instemming - het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte opleggen. In beginsel zou deze arbeid gedurende honderd uren dienen te worden verricht; gelet op de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de op te leggen onbetaalde arbeid ten algemenen nutte beperken tot de duur van vijfennegentig uren."

4.4. Het middel faalt. In de door het Hof aan de strafoplegging gegeven motivering ligt als zijn oordeel besloten dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan - ook wanneer de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in ogenschouw wordt genomen - zich verzetten tegen de oplegging van de door de raadsman in verband met de verstrekking van een verblijfsvergunning bepleite strafmodaliteit(en). Dat oordeel is tegen de achtergrond van de op het bewezenverklaarde feit gestelde straf en gelet op de door de Advocaat-Generaal gevorderde straf, toereikend gemotiveerd.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 23 december 2003.