Home

Hoge Raad, 07-11-2003, AN7735, 38792

Hoge Raad, 07-11-2003, AN7735, 38792

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 november 2003
Datum publicatie
7 november 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AN7735
Zaaknummer
38792
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 9, Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 14

Inhoudsindicatie

Nr. 38.792 7 november 2003 WH gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 juli 2002, nr. BK-01/03209, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.792

7 november 2003

WH

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 juli 2002, nr. BK-01/03209, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 827.874, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak waarvan beroep alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende exploiteert een groot aantal sekswinkels, waarin zij onder meer gelegenheid biedt tot het bekijken van seksfilms in cabines en in cinema's.

In de cabines, die zijn voorzien van een tweezitbankje of een relaxbed, kunnen via een televisiescherm videofilms worden bekeken door maximaal twee personen. De film wordt uitgezocht bij een winkelmedewerker waarna deze de film in een videorecorder plaatst.

In de cinema's, die zijn voorzien van diverse bioscoopstoelen of tweezitbankjes en plaats bieden aan een aantal personen dat varieert van zeven tot zesenvijftig, worden doorlopende filmvoorstellingen gegeven. De films worden bekeken via een scherm met een videokanon of een filmprojector dan wel via een televisiescherm. Toegangskaarten voor de cinema's worden in de winkels verkocht.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende ter zake van het toegang verlenen tot de cabines en de cinema's ten onrechte het verlaagde tarief heeft toegepast

3.2. Het Hof heeft overwogen dat de wetgever een vrij ruime toepassing van het verlaagde tarief voorstaat waar het gaat om dienstverlening op de gebieden van cultuur, sport, vermaak, recreatie, ontspanning en verstrooiing en dat dit in het bijzonder blijkt uit de wetsgeschiedenis bij de posten 3, 10, 11, 14, 15 en 17 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) behorende Tabel I, onderdeel b. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat mede bezien tegen de achtergrond van deze doelstelling het met een redelijke uitlegging van post 14, letter e, van Tabel I, onderdeel b, strookt dat ook de door belanghebbende geëxploiteerde cabines en cinema's, in welke ruimten immers evenals in reguliere bioscopen de gelegenheid wordt geboden om naar een film te kijken, naar hun aard hebben te gelden als een bioscoop in de zin van die post.

Het Hof heeft de criteria die in het Voorschrift Tabel I omtrent de werkingssfeer van post 14, letter e, van Tabel I, onderdeel b, zijn geformuleerd, afgewezen, omdat die, aldus het Hof, blijk geven, gelet ook op het hiervóór in 3.2 in het begin door het Hof overwogene, van een al te restrictieve interpretatie van de term bioscopen en omdat ook overigens daarvoor geen steun is te vinden in de wetsgeschiedenis.

Op grond hiervan is het Hof tot de conclusie gekomen dat de dienst bestaande in het verlenen van toegang tot de cabines en cinema's kan worden geschaard onder de dienstverlening als bedoeld in post 14, letter e, van Tabel I, onderdeel b, en kan delen in het verlaagd tarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, letter a, van de Wet. Daaraan doet naar 's Hofs oordeel niet af dat sprake is van videofilms en niet van via een bioscoopscherm te bekijken films, en dat in een enkel geval de cabines en cinema's worden gebruikt om er seksueel te verpozen.

3.3. Middel I strekt ten betoge dat het Hof door niet uit te gaan van het spraakgebruik voor de invulling van het begrip bioscoop blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Daarbij doet het middel een beroep op de wetsgeschiedenis. Het middel faalt. Aan de Nederlandse wetsgeschiedenis komt geen bijzondere betekenis toe, nu - overigens ook blijkens die wetsgeschiedenis - het begrip "bioscoop" moet worden uitgelegd in overeenstemming met hetgeen de Zesde richtlijn verstaat onder bioscoop. Redelijkerwijs is niet voor twijfel vatbaar dat aan de cinema's en cabines van belanghebbende niet op grond van het aantal zitplaatsen, de aard van de vertoonde films of de techniek van de filmvertoning het karakter van bioscoop kan worden ontzegd. Zulke kenmerken raken immers niet het wezen van wat een inrichting naar algemeen spraakgebruik het karakter geeft van een bioscoop.

3.4. Middel II klaagt erover dat het Hof bij de toekenning van de vergoeding voor proceskosten geen rekening ermee heeft gehouden dat de zaken met de kenmerken 01/01936 en 01/03209 samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, terwijl het Hof beide zaken toch gevoegd heeft behandeld en belanghebbende kon volstaan met één conclusie van repliek en één pleitnota. Dit middel faalt eveneens, aangezien het beroepschrift in de zaak met kenmerk 01/01936 is ingediend op 17 juli 2001 en gecompleteerd op 12 september 2001, terwijl het beroepschrift in de zaak met kenmerk 01/03209 is ingediend op 8 november 2001. In een dergelijk geval is geen sprake van gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig ingediende beroepschriften.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 38791 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2003.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 348.