Home

Hoge Raad, 12-11-2004, AP1428, C03/136HR

Hoge Raad, 12-11-2004, AP1428, C03/136HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 november 2004
Datum publicatie
12 november 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AP1428
Formele relaties
Zaaknummer
C03/136HR

Inhoudsindicatie

12 november 2004 Eerste Kamer Nr. C03/136HR AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], wonende te [woonplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans, t e g e n STICHTING TRUDO, gevestigd te Eindhoven, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

12 november 2004

Eerste Kamer

Nr. C03/136HR

AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiseres],

wonende te [woonplaats],

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,

t e g e n

STICHTING TRUDO,

gevestigd te Eindhoven,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 18 april 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: Trudo - gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven en gevorderd Trudo te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van ƒ 7.400,-- te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van ƒ 1.110,--, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.

Trudo heeft de vordering bestreden.

De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gehouden en vervolgens bij tussenvonnis van 14 december 2000 partijen tot bewijslevering toegelaten.

Nadat beide partijen getuigen hadden doen horen en na aktewisseling heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 15 november 2001 de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch.

Bij vonnis van 22 januari 2003 heeft de rechtbank het bestreden vonnis onder wijziging van gronden bekrachtigd.

Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het wederoproepingsexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen Trudo is verstek verleend.

De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat en door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Eiseres] heeft van Trudo de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] gehuurd. Bij brief van 8 september 1999 heeft Trudo aan [eiseres] bevestigd dat laatstgenoemde de huurovereenkomst per 7 oktober 1999 heeft opgezegd. Op die dag (7 oktober 1999) heeft een eindinspectie in de woning plaatsgevonden. [Eiseres] heeft toen de sleutels van de woning niet aan de opzichter van Trudo ter hand gesteld.

(ii) In 1997 heeft [eiseres] in de woning een CV-installatie laten aanleggen, die zij bij het einde van de huur heeft willen overdoen aan Trudo.

(iii) Trudo heeft zich in beginsel bereid verklaard deze installatie over te nemen en heeft aangeboden daarvoor een bedrag van ƒ 2.500,-- te vergoeden. Trudo heeft zich daarbij gebaseerd op een opnamerapportage van huisinstallateur [betrokkene 1] van 29 september 1999, waarin een waarde van ƒ 2.360,-- aan de installatie is toegekend.

(iv) [Eiseres] heeft dit bod niet aanvaard. Volgens haar is de werkelijke waarde van de installatie, rekening houdend met enige afschrijving, ƒ 6.000,--. Partijen zijn het vervolgens niet eens geworden over de overnameprijs.

(v) In de nacht van 8 op 9 oktober 1999 is de CV-installatie grotendeels uit het gehuurde verdwenen. [Eiseres] heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie.

(vi) Op sommatie van Trudo van 3 november 1999 heeft [eiseres] het pand in oude staat moeten terugbrengen, waarbij met name de restanten van de verdwenen CV-installatie zijn verwijderd.

3.2.1 Aan de hiervóór onder 1 genoemde vordering heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat zij met Trudo is overeengekomen dat Trudo de CV-installatie zou overnemen tegen een nader te bepalen overnameprijs. Naast het hiervóór in 3.1 onder (iv) vermelde bedrag van ƒ 6.000,-- vorderde [eiseres] ƒ 1.400,-- voor het in oude staat brengen van de woning. Zij stelde dat het risico van het gehuurde ten tijde van de verdwijning van de CV-installatie op 8/9 oktober 1999 op Trudo was overgegaan omdat de huurovereenkomst, na acceptatie van de opzegging van [eiseres], per 7 oktober 1999 was beëindigd. In dit verband stelde [eiseres] dat zij op 8 oktober 1999 de sleutels van het gehuurde bij Trudo heeft ingeleverd. Trudo heeft bestreden dat zij de gevorderde vergoeding voor het overnemen van de CV-installatie aan [eiseres] is verschuldigd omdat [eiseres] niet op haar voorstel tot overneming is ingegaan. Voorts bestreed Trudo dat [eiseres] voor een bedrag van ƒ 1.400,-- aan schadeherstel heeft moeten uitgeven en dat [eiseres] de sleutels van het gehuurde op 8 oktober 1999 aan haar heeft overhandigd. Daarnaast heeft Trudo aangevoerd dat de CV-installatie door natrekking haar eigendom is geworden waardoor [eiseres] geen enkele schade kan hebben geleden.

3.2.2 De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 december 2000 Trudo toegelaten tot het bewijs dat de sleutels van de woning na 8 oktober 1999 door [eiseres] bij haar zijn ingeleverd en [eiseres] tot het bewijs dat de CV-installatie op 7 oktober 1999 een waarde had van ƒ 6.000,--. Volgens de kantonrechter was het tijdstip waarop [eiseres] de woning weer aan Trudo ter beschikking heeft gesteld nadat de huur op 7 oktober 1999 was beëindigd van belang, omdat wanneer deze terbeschikkingstelling plaatsvond ná de verwijdering van de installatie in de nacht van 8 op 9 oktober 1999, het risico voor de installatie bij [eiseres] zou liggen. [Eiseres] was tot aan de ontruiming en terbeschikkingstelling van het gehuurde volgens de kantonrechter gerechtigd om de veranderingen, waaronder de CV-installatie, uit de woning weg te nemen. In het geval dat [eiseres] de woning vóór de onregelmatige verwijdering van de installatie uit de woning aan Trudo ter beschikking heeft gesteld (8 oktober 1999), behoorde de installatie vanaf dat tijdstip aan Trudo toe en zou het risico daarvoor vanaf dat tijdstip bij Trudo liggen, aldus de kantonrechter (rov. 2.5, p. 2-3). In het eindvonnis van 15 november 2001 oordeelde de kantonrechter Trudo geslaagd in het haar opgedragen bewijs, waarna de vordering van [eiseres] met verwijzing naar het tussenvonnis werd afgewezen.

3.2.3 De rechtbank heeft in het door [eiseres] tegen het eindvonnis ingestelde hoger beroep de tegen het zojuist weergegeven bewijsoordeel en de afwijzing van de vorderingen gerichte grieven niet besproken, omdat deze naar haar oordeel niet tot een andere beslissing kunnen leiden (rov. 6.1). De rechtbank overwoog dat, indien een grief slaagt, zij ingevolge de devolutieve werking van het appel alle in eerste instantie door Trudo aangevoerde weren - voorzover niet prijsgegeven - opnieuw diende te beoordelen, derhalve ook het verweer van Trudo dat zij - behoudens haar onverplichte bereidheid de CV-installatie over te nemen voor een bedrag van ƒ 2.500,--, welk aanbod door [eiseres] niet is geaccepteerd - geen verplichting had tot overname van de CV-installatie (rov. 6.2). De rechtbank kon uit de stellingen van [eiseres] niet afleiden een verplichting voor Trudo de CV-installatie voor een bedrag van ƒ 6.000,-- over te nemen. Vast staat dat partijen het over de volgens [eiseres] nog nader overeen te komen overnameprijs niet eens konden worden. [Eiseres] heeft volgens de rechtbank geen argumenten of gronden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat Trudo desondanks de installatie voor ƒ 6.000,-- diende over te nemen of dat onderhandelingen van partijen zouden hebben behoren uit te komen op de naar stelling van [eiseres] werkelijke waarde van ƒ 6.000,-- als overnameprijs. Dit brengt mee dat de rechtbank ten aanzien van de gevorderde overnameprijs niet tot een andere beslissing dan de kantonrechter kan komen (rov. 6.3). De vordering tot betaling van de met het vorenstaande samenhangende post van ƒ 1.400,-- achtte de rechtbank ook terecht afgewezen omdat, nu een verplichting voor Trudo tot overname van de CV-installatie voor de door [eiseres] gewenste prijs niet aangenomen kan worden, Trudo gerechtigd was van [eiseres] te vorderen dat zij de woning in goede staat opleverde (rov. 6.4).

3.3 Onderdeel 1 richt zich met een rechtsklacht tegen deze overwegingen van de rechtbank. Volgens het onderdeel is de rechtbank, nadat het debat voor de kantonrechter zich had toegespitst op het tijdstip waarop [eiseres] de sleutel bij Trudo had ingeleverd en (dus) het risico voor de diefstal van de CV-installatie was overgegaan van [eiseres] op Trudo, en [eiseres] grieven had aangevoerd tegen (enkel) het oordeel van de kantonrechter dat de sleutel pas na de ontvreemding was ingeleverd, ten onrechte volledig voorbijgegaan aan de omvang en het verloop van het debat tussen partijen. Aldus is het oordeel van de rechtbank te beschouwen als een (ontoelaatbare) 'verrassingsbeslissing' en heeft de rechtbank volgens het middelonderdeel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door partijen, in elk geval [eiseres], niet de gelegenheid te geven zich (nader) over deze kennelijk voor de rechtbank beslissende kwestie uit te laten, te weten dat Trudo bij gebrek aan een overeenstemming tussen partijen niet verplicht was de installatie over te nemen.

3.4 Het onderdeel wordt tevergeefs voorgesteld. De rechtbank heeft, in cassatie niet bestreden, vastgesteld dat het door [eiseres] tegen het eindvonnis ingestelde hoger beroep was gericht tegen het bewijsoordeel van de kantonrechter en de afwijzing van haar vorderingen. De rechtbank heeft, daarvan uitgaande, met juistheid geoordeeld dat zij bij gegrondbevinding van een grief ingevolge de devolutieve werking van het appel alle in eerste instantie door Trudo aangevoerde weren, voorzover niet prijsgegeven, opnieuw diende te beoordelen. Anders dan het onderdeel veronderstelt, behoefde de rechtbank alvorens tot behandeling van een door Trudo in eerste aanleg gevoerd en niet prijsgegeven verweer over te gaan, [eiseres] niet in de gelegenheid te stellen haar standpunt dienaangaande nader uit te werken. [Eiseres] had op de (zo nodig ambtshalve) toepassing van deze regel van burgerlijk procesrecht bedacht moeten zijn. Het door de rechtbank alsnog behandelde verweer, dat erop neerkomt dat Trudo, anders dan [eiseres] aan haar vordering ten grondslag legde, niet verplicht was de door [eiseres] aangelegde CV-installatie over te nemen aangezien [eiseres] het volgens Trudo "uit coulance en geheel onverplicht" gedane aanbod tot overneming van de CV-installatie voor een bedrag van ƒ 2.500,-- niet heeft aanvaard, is reeds bij conclusie van antwoord door Trudo gevoerd en bij akte na enquête door Trudo gehandhaafd. Op dit verweer heeft [eiseres] bij antwoordakte na enquête en bij memorie van grieven kunnen reageren.

3.5 Onderdeel 2 acht onjuist, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk dat de rechtbank geen afzonderlijke aandacht meer heeft besteed aan de kwestie van (het tijdstip van) de eigendom(sovergang) van de installatie. Nu in de gedachtegang van de rechtbank géén overeenstemming bestond omtrent de overname(prijs) van de CV-installatie, doet zich volgens het onderdeel toch de vraag voor of de eigendom van die installatie na afgifte van de sleutel van de woning (en overgang van het risico) bij [eiseres] is gebleven dan wel (via natrekking) op Trudo is overgegaan. Wanneer de eigendom bij [eiseres] is gebleven, dan had de rechtbank onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden moeten oordelen dat, althans onderzoeken of Trudo op grond van ongerechtvaardigde verrijking aan [eiseres] "een redelijke vergoeding" dient te betalen. Indien de eigendom van de installatie via natrekking op Trudo was overgegaan, had de rechtbank moeten oordelen dat Trudo - en niet [eiseres] - de kosten dient te dragen van de verwijdering van de restanten van de CV-installatie, aldus nog steeds het onderdeel.

3.6 Ook dit onderdeel is tevergeefs voorgesteld. De rechtbank heeft kennelijk en in cassatie niet bestreden tot uitgangspunt genomen dat bij gebreke van overeenstemming over de overname door Trudo van de door [eiseres] aangelegde CV-installatie, [eiseres] ingevolge de huurovereenkomst verplicht was de woning in de oorspronkelijke staat te herstellen en dus zonder de CV-installatie op te leveren. Zulks brengt mee dat, ongeacht of de CV-installatie eigendom was (gebleven) van Trudo of van [eiseres], deze laatste ingevolge het haar volgens het destijds geldende art. 7A:1603 (oud) BW toekomende wegneemrecht in beginsel bevoegd was de installatie uit de woning weg te nemen, en dat zij daartoe bij het einde van de huur behoudens andersluidende afspraak verplicht was. Voor de vraag of [eiseres] jegens Trudo aanspraak kan maken op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking, waarvan overigens slechts sprake zal kunnen zijn indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven (vgl. HR 25 juni 2004, nr. C03/080, RvdW 2004, 89), is niet van belang of en zo ja, op welk tijdstip de eigendom van de installatie is overgegaan.

Wat de door [eiseres] gevorderde kosten van verwijdering van de installatie betreft, waaromtrent de rechtbank heeft geoordeeld dat Trudo, nu zij niet verplicht was de installatie voor de door [eiseres] gewenste prijs over te nemen, gerechtigd was van [eiseres] te vorderen dat zij de woning in goede staat opleverde, is evenmin van belang of en zo ja, op welk tijdstip de eigendom van de installatie is overgegaan.

Anders dan het onderdeel aanvoert, behoefde de rechtbank zich dan ook niet met die vragen bezig te houden.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Trudo begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 12 november 2004.