Home

Hoge Raad, 07-09-2004, AP2257, 02878/03

Hoge Raad, 07-09-2004, AP2257, 02878/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 september 2004
Datum publicatie
9 september 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AP2257
Formele relaties
Zaaknummer
02878/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 59a, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359a

Inhoudsindicatie

Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen belet dat bij de behandeling ter terechtzitting een beroep kan worden gedaan op verzuimen bij het onderzoek ex art. 59a Sv van de RC (gesteld is een schending van het beginsel van equality of arms). Art. 13 EVRM noopt er niet toe dat op dat verdrag gebaseerde klachten m.b.t. de rechtmatigheidstoetsing door de RC aan de zittingsrechter moeten kunnen worden voorgelegd met het oog op art. 359a Sv.

Uitspraak

7 september 2004

Strafkamer

nr. 02878/03

AGJ/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 september 2003, nummer 22/002814-02, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 5 december 2000 - de verdachte vrijgesproken van het haar bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van "opzetheling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 dagen met bevel tot teruggave zoals in het arrest omschreven.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken eraan in de weg staat dat ter terechtzitting een beroep kan worden gedaan op een schending van het beginsel van equality of arms tijdens de rechtmatigheidstoetsing van art. 59a Sv door de Rechter-Commissaris.

3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"Voorts heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte is op grond dat het beginsel van "equality of arms" tijdens de rechtmatigheidstoetsing van artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering is geschonden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat, ondanks verzoek van de raadsvrouw de stukken betrekking hebbend op de inverzekeringstelling van de verdachte in te mogen zien, de rechter-commissaris zonder die inzage te verlenen geoordeeld heeft over de rechtmatigheid van de bewaring (de Hoge Raad leest: inverzekeringstelling) van de verdachte.

Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.

In het gesloten rechtsmiddelenstelsel in strafzaken staat tegen het in artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering bedoelde oordeel van de rechter-commissaris geen hogere voorziening open. Dit stelsel zou op onaanvaardbare wijze worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen zoals door de raadsman van de verdachte naar voren gebracht (zoals door de Hoge Raad overwogen in HR 8 mei 2001, NJ 2001, 587)."

3.3. Tegen de beslissing van de Rechter-Commissaris als bedoeld in art. 59a Sv staat geen rechtsmiddel open.

Het oordeel van het Hof, inhoudende dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken op onaanvaardbare wijze zou worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting een beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen bij het in art. 59a Sv bedoelde onderzoek van de Rechter-Commissaris, is juist. Anders dan in het middel wordt betoogd, noopt art. 13 EVRM er niet toe dat op dat verdrag gebaseerde klachten met betrekking tot die rechtmatigheidstoetsing aan de zittingsrechter, oordelende in de hoofdzaak, moeten kunnen worden voorgelegd zulks met het oog op de toepassing van één van de in art. 359a Sv genoemde rechtsgevolgen. Het middel faalt in zoverre.

3.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 september 2004.