Home

Hoge Raad, 23-11-2004, AR3280, 00890/04

Hoge Raad, 23-11-2004, AR3280, 00890/04

Gegevens

Inhoudsindicatie

Bewijs: weergave inhoud geschriften in bewijsmiddelen. Nu noch het bestreden arrest, noch het daarbij bevestigde vonnis van de pr de inhoud van twee bewijsmiddelen – geschriften, zijnde bijlagen bij een p-v – behelst, is niet voldaan aan het voorschrift van art. 359.1 Sv dat de uitspraak de inhoud van de bewijsmiddelen bevat voorzover deze tot bewijs van het tenlastegelegde feit strekt.

Uitspraak

23 november 2004

Strafkamer

nr. 00890/04

IV/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 december 2003, nummer 20/000032-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1930, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de bewijsvoering, de opgelegde straf en de strafmotivering - bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda van 29 maart 2002, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van 1. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd", 2. "op grond van bij of krachtens de Algemene Ouderdomswet vastgestelde bepalingen gehouden zijn inlichtingen of gegevens te verstrekken, een aangifte of mededeling te doen of een verklaring af te leggen opzettelijk een valse opgave doen, dan wel opzettelijk in strijd met de bedoelde gehoudenheid iets verzwijgen, meermalen gepleegd" en 3. "in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking, meermalen gepleegd". Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts tot een geldboete van vijfhonderd euro, subsidiair tien dagen hechtenis.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst in de eerste plaats de klacht dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, omdat de tot het bewijs gebezigde inhoud van de verklaring van de verdachte - waarbij hij ontkent samen te wonen met [medeverdachte] en daarentegen stelt bij haar een kamer te huren - niet redengevend kan zijn voor het bewijs.

3.2.1. Het Hof heeft, voorzover van belang voor de beoordeling van het middel, het vonnis van de Politierechter in zoverre bevestigend, voor het bewijs onder meer gebezigd de inhoud van een tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte, inhoudende:

"Ik blijf bij het feit dat ik vanaf 1995 tot en met 2001 zelfstandig functioneer en bij [medeverdachte] een kamer huur. Ik ben ervan overtuigd dat ik niet samenwonend ben. Ik heb de afgelopen nacht in mijn eigen bed op mijn eigen kamer geslapen (opm. zie pv bevindingen: Bed rook fris / zag er onbeslapen uit / bed van [medeverdachte] was aan beide zijden 'beslapen'). Wat [medeverdachte] vertelt moet zij zelf weten; zij is gemakkelijk te beïnvloeden. Als je wilt kun je haar alles laten verklaren. Het formulier dat u mij toont herken ik als datgene wat ik in 1994 heb ingediend bij de SVB. Het is ingevuld door [betrokkene 1] van het adm. kantoor [A]. Wat ik wel weet is dat ik het formulier heb ondertekend. U zegt mij dat er enkele dingen op het formulier weer weggehaald zijn. Dat zal wel, daar heb ik niets mee te maken. De huurovereenkomst die u mij toont herken ik wel. Wie deze heeft opgemaakt weet ik niet. De handtekeningen herken ik wel, die zijn van mij en [medeverdachte]."

3.2.2. In het, ook in zoverre door het Hof bevestigde, vonnis van de Politierechter is onder 'Bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring' omtrent voormelde verklaring het volgende overwogen:

"De politierechter acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig op het punt dat het bed niet door hem en de medeverdachte [medeverdachte] is beslapen. Van een huurovereenkomst zoals door verdachte gesteld is de politierechter niet gebleken. Uit hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt is er wel degelijk sprake van een economische eenheid."

3.3. In de onder 3.2.2 weergegeven overweging heeft het Hof te kennen gegeven welke delen van de bedoelde verklaring van de verdachte het ongeloofwaardig achtte en daarmee kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het die delen van de verklaring, als niet redengevend, terzijde heeft gesteld. Aldus heeft het Hof de in het middel bedoelde delen van de verklaring niet gebezigd tot het bewijs van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten, zodat de klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.

3.4. Het middel bevat in de tweede plaats de klacht dat de bewijsmiddelen 9 en 10 niet de inhoud weergeven van de geschriften waarnaar die bewijsmiddelen verwijzen.

3.5. Die bewijsmiddelen zijn in het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Politierechter als volgt weergegeven:

"9. Het geschrift, als bijlage 10 opgenomen in het hierboven onder 2 vermelde proces-verbaal, te weten een aanvraag om ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet d.d. 11 oktober 1994 te [plaats] opgemaakt en ondertekend door verdachte.

10. Het geschrift, als bijlage 11 opgenomen in het hierboven onder 2 genoemde proces-verbaal, zijnde een Loonbelastingverklaring ten name van verdachte d.d. 12 oktober 1994 te [plaats] opgemaakt en ondertekend door verdachte."

3.6. Nu noch het bestreden arrest, noch het daarbij bevestigde vonnis van de Politierechter de inhoud van die bewijsmiddelen behelst, is niet voldaan aan het in art. 359, eerste lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijke voorschrift dat de uitspraak de inhoud van de bewijsmiddelen bevat voorzover deze tot bewijs van het tenlastegelegde feit strekt.

3.7. De klacht is dus terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde gegeven beslissingen en de strafoplegging;

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 23 november 2004.