Home

Hoge Raad, 25-01-2005, AR7190, 01698/04

Hoge Raad, 25-01-2005, AR7190, 01698/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 januari 2005
Datum publicatie
31 januari 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AR7190
Formele relaties
Zaaknummer
01698/04
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 288

Inhoudsindicatie

Afwijzing getuigenverzoek. Niet blijkt van onderzoek door het hof naar de reden van afwezigheid van de in het buitenland woonachtige getuige, hoewel zij volgens mededeling van de A-G had toegezegd naar de terechtzitting te zullen komen en op de dag van de terechtzitting op Schiphol zou landen. ’s Hofs oordeel dat niet valt te verwachten dat die getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen is, zonder nadere, doch ontbrekende, motivering onbegrijpelijk.

Conclusie A-G gaat meer in het algemeen in op de wijze waarop de HR omgaat met gebreken in aan hem voorgelegde beslissingen van feitenrechters.

Uitspraak

25 januari 2005

Strafkamer

nr. 01698/04

LR/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 september 2003, nummer 23/003716-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats] (Spanje), ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 5 april 2000 - de verdachte ter zake van 1. "mensenhandel door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en 2. "het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partijen [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en verstaan dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] haar vordering heeft ingetrokken.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de bewezenverklaring voorzover deze betrekking heeft op [slachtoffer 1], tot vrijspraak in zoverre en tot verwerping van het beroep voor het overige en subsidiair tevens tot verlaging van de opgelegde straf.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. In het middel wordt geklaagd dat het Hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden, een verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige [slachtoffer 1] heeft afgewezen.

3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 1 november 1996 tot en met 25 juli 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen telkens andere personen, genaamd

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 10] door geweld of een of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met een of meer andere feitelijkheden, althans door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht tot prostitutie heeft gebracht, bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden, althans bovenomschreven misbruik hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s)

- met betrekking tot die [slachtoffer 1] in de periode van 1 juli 1997 tot en met 13 mei 1998 en

- met betrekking tot die [slachtoffer 2] in de periode van 1 januari 1998 tot en met 13 mei 1998 en

- met betrekking tot die [slachtoffer 3] in de periode van 16 maart 1998 tot en met 24 juli 1998 en

- met betrekking tot die [slachtoffer 4] in de periode van 7 mei 1998 tot en met 24 juli 1998 en

- met betrekking tot die [slachtoffer 7] in de periode van 21 april 1998 tot en met 24 juli 1998 en

- met betrekking tot die [slachtoffer 6] in de periode van 9 november 1997 tot en met 24 juli 1998 en

- met betrekking tot die [slachtoffer 9] in de periode van 1 februari 1998 tot en met 1 juli 1998 en

- met betrekking tot die [slachtoffer 8] in de periode van 24 december 1997 tot en met 26 mei 1998 en

- met betrekking tot die [slachtoffer 10] in de periode van 3 december 1997 tot en met 24 juli 1998

die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 7] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 8] en die [slachtoffer 10] hebben meegedeeld dat zij voor hem, verdachte, en zijn mededader(s) moesten werken in de prostitutie en een deel van het verdiende geld aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) afgeven om onder meer de schuld ontstaan door de reis naar Nederland af te lossen

en

die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 7] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 9] en die [slachtoffer 8] en die [slachtoffer 10] op de plek waar de prostitutie werd bedreven in de gaten hebben gehouden

en

een gedeelte van het door die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 7] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 9] en die [slachtoffer 8] en die [slachtoffer 10] verdiende geld bij die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 7] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 9] en die [slachtoffer 8] en die [slachtoffer 10] hebben opgehaald en/of geïnd en/of hun kleding en/of tassen en/of woning hebben doorzocht

en

die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 7] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 9] en die [slachtoffer 8] en die [slachtoffer 10] hebben gedwongen om zeven of zes dagen per week in de prostitutie voor hem en zijn mededaders te werken

en

die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 7] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 10] medegedeeld dat zij voor hem, verdachte, en zijn mededaders in de prostitutie moesten werken en, indien zij dit weigerden en/of te laat begonnen met werken, dat zij een boete moest(en) betalen aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s)

en

die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 8] met de dood en/of met mishandeling van hun familieleden hebben bedreigd

en

die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 6] heeft/hebben geslagen

en

die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 8] hebben gedwongen om gedurende de periode van ongesteldheid als prostituee door te werken

en

die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 7] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 9] en die [slachtoffer 8] en die [slachtoffer 10] vanuit een machtspositie ontstaan door een of meer van bovengenoemde handelingen ertoe hebben gebracht, zich aan de prostitutie over te geven

en

hij in de periode van 1 januari 1996 tot en met 25 juli 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, personen, genaamd [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 10] in of vanuit Bulgarije heeft aangeworven en/of mede heeft genomen met het oogmerk die personen in een ander land (in Nederland) in de prostitutie te brengen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) telkens voornoemde personen vanuit Bulgarije geronseld."

3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2002 houdt in dat het verzoek van de verdediging om [slachtoffer 1] als getuige te horen door het Hof is toegewezen. Het proces-verbaal van de nadere terechtzitting van 30 januari 2003 houdt in dat [slachtoffer 1], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen, dat de raadsman van de verdachte de hernieuwde oproeping van de getuige heeft verzocht en dat de Advocaat-Generaal heeft medegedeeld dat getracht zal worden om haar oproeping mede via een rechtshulpverzoek te bewerkstelligen. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 mei 2003 houdt in dat uitvoering van onder meer dat rechtshulpverzoek meer tijd vergt dan aanvankelijk voorzien en dat de hernieuwde oproeping van [slachtoffer 1] is bevolen voorzover de raadsman van de verdachte tijdig de adresgegevens in Bulgarije van deze getuige aan het parket van de Advocaat-Generaal verstrekt.

3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 september 2003 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:

"De getuigen [slachtoffer 10] en [slachtoffer 1] zijn niet ter terechtzitting verschenen.

(...)

De advocaat-generaal legt een bundel met oproepingen van de getuigen en rechtshulpverzoeken aan het hof over, die bij de stukken in het dossier is gevoegd, en verklaart, zakelijk weergegeven:

De getuige [slachtoffer 1] is met behulp van een rechtshulpverzoek opgeroepen en daarnaast is een aangetekende brief naar haar woonadres gestuurd. Zij heeft telefonisch contact gehad met een medewerker van het parket, waarin zij mededeelde dat zij naar de zitting zou komen en deze ochtend met het vliegtuig landt op Schiphol. Ten aanzien van de getuige [slachtoffer 10] is dezelfde procedure gevolgd. Zij is door middel van het rechtshulpverzoek opgeroepen maar ik heb daarop geen reactie van haar ontvangen.

Desgevraagd deelt de raadsman mede dat hij zijn verzoek ten aanzien van de genoemde getuigen handhaaft.

(...)

Na hervatting van het onderzoek deelt de gerechtsbode mede dat de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 10] niet zijn verschenen.

De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven, dat de verdediging het verzoek tot het horen van de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 10] ter zitting handhaaft.

Desgevraagd verklaart de advocaat-generaal, zakelijk weergegeven:

De getuige [slachtoffer 1] heeft het parket gisteren telefonisch laten weten dat zij vandaag op Schiphol zou landen. Het rechtshulpverzoek is ten aanzien van [slachtoffer 10] succesvol uitgevoerd.

Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in raadkamer.

Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het hernieuwd oproepen van de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 10] wordt afgewezen, nu niet te verwachten is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen.

Ten aanzien van beide getuigen is in de loop van het proces verschillende malen getracht hen ter zitting te horen, hetgeen tot op heden niet is gelukt. Gelet op de duur van deze procedure acht het hof het niet aanvaardbaar de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting wederom aan te houden."

3.5. Het proces-verbaal van genoemde terechtzitting houdt niets in waaruit volgt dat het Hof nader onderzoek heeft gedaan naar de reden van afwezigheid van de getuige [slachtoffer 1], hoewel [slachtoffer 1] blijkens de mededeling van de Advocaat-Generaal telefonisch aan het parket had toegezegd naar de terechtzitting te zullen komen en naar eigen zeggen op de dag van de terechtzitting op Schiphol zou landen. Onder die omstandigheden is het oordeel van het Hof dat niet valt te verwachten dat [slachtoffer 1] binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.

3.6. Het middel is dus terecht voorgesteld.

4. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 1] genomen beslissingen en de strafoplegging;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 januari 2005.