Home

Hoge Raad, 08-02-2005, AR7228, 02804/03

Hoge Raad, 08-02-2005, AR7228, 02804/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 februari 2005
Datum publicatie
8 februari 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AR7228
Formele relaties
Zaaknummer
02804/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 315, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 328

Inhoudsindicatie

Verzoek tot dactyloscopisch tegenonderzoek. De eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak, aan zo’n verzoek gevolg behoort te worden gegeven. Daarbij kan worden gedacht aan o.m. a) de gronden waarop het verzoek steunt, b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van bijv. de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat zo’n onderzoek nog mogelijk is, en d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan. I.c. is de afwijzing door het hof van het verzoek niet zonder meer begrijpelijk.

Uitspraak

8 februari 2005

Strafkamer

nr. 02804/03

LR/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juni 2003, nummer 22/004215-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 4 februari 2002 - de verdachte ter zake van "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming" veroordeeld tot vijf weken gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verzoek om een tegenonderzoek op onbegrijpelijke althans ontoereikende gronden heeft afgewezen.

3.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 7 september 2001 tot en met 8 september 2001 te Zwammerdam Alphen aan den Rijn met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een bedrijfspand, gelegen aan de Steekterweg 67 heeft weggenomen 54 kentekenbewijzen en 22 registratiebewijzen en twee vervoersvergunningen en 10 tankpasjes (Shell) en een metalen geldkist en een of meer sleutels, toebehorende aan Jannes Vos B.V., gevestigd te Zwammerdam, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een automatisch hekwerk/rolhek open te trekken en vervolgens al dan niet met een schroevendraaier, een draairaam open te breken en vervolgens via dat raam dat kantoor binnen te klimmen."

3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt, voorzover hier van belang, op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voorzover inhoudende:

"Ik heb er geen verklaring voor hoe mijn vingerafdruk aan de binnenzijde van de vensterbank is gekomen."

b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door F.P.M. van Vliet en H.J. Daneel, beiden inspecteur van politie Hollands Midden en als technisch rechercheur werkzaam bij de korpsrecherche, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

"Op verzoek van de districtschef van Rijn- en Aarlanden werd een technisch sporenonderzoek ingesteld op de lokatie Steekterweg 67 te Zwammerdam, naar aanleiding van een diefstal uit een bedrijf gepleegd te Zwammerdam tussen 7 september 2001 en 8 september 2001, ten nadele van Jannes Vos BV.

Men was het pand binnengekomen door aan de linkerzijde een raam open te breken. Vervolgens heeft men binnen kantoren doorzocht. Uit een wandmeubel werd een brandkastje weggenomen. Voor dit meubel werd een schroevendraaier met groen heft aangetroffen en veilig gesteld."

c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door F.P.M. van Vliet en H.J. Daneel, voornoemd, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

"Naar aanleiding van een diefstal af/uit een bedrijf gepleegd te Zwammerdam tussen 7 september 2001 en 8 september 2001 ten nadele van Jannes Vos BV, werd op 8 september 2001 een technisch sporenonderzoek ingesteld op de locatie Steekterweg 67 te Zwammerdam. De bij het onderzoek aangetroffen en veiliggestelde dactyloscopische sporen werden op

20 september 2001 overgedragen aan het hoofd van de afdeling Dactyloscopie van de divisie CRI te Zoetermeer.

Daaruit bleek dat het spoor op folie PD1/2 aangetroffen op "binnenzijde van vensterbank", zijnde een inklimspoor van de dader, geïdentificeerd is op "de rechterringvinger", voorkomend op het vinger/handpalm-afdrukblad van de verdachte [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979."

d. een schrijven van A.J. Zeelenberg, hoofd van de Afdeling Dactyloscopie van het Korps landelijke politiediensten, voorzover inhoudende:

"Op 20 september 2001 ontvingen wij van Uw dienst het verzoek tot het instellen van een dactyloscopisch onderzoek in de zaak met de navolgende gegevens:

Datum: 07-09-2001

Adres: Steekterweg 67, Zwammerdam

Benadeelde: Jannes Vos BV

Ontvangen: 2 zwarte foliën

Het spoor nr. PD1/2, aangetroffen op "binnenzijde vensterbank", is door middel van nazoekingen geïdentificeerd op een afdruk van de rechterringvinger voorkomend op het vingerafdrukblad ten name van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].

De identificatie is uitgevoerd volgens de voorgeschreven methode en vaste procedure. De identificatie betekent dat het spoor identiek is aan een afdruk van de geïdentificeerde. Vanwege de eenmaligheid van vingerafdrukken betekent dit tevens dat het spoor van niemand anders afkomstig kan zijn."

3.2.3. Voorts heeft het Hof het volgende overwogen:

"Het hof overweegt nog dat, nu de verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven omtrent de aanwezigheid van zijn vingerafdruk op de plaats van de gepleegde inbraak, naar zijn oordeel die afdruk moet zijn geplaatst tijdens de uitvoering van die inbraak."

3.3.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 mei 2003 gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:

"Subsidiair:

Mocht u toch een veroordeling overwegen, mag naar inzicht van de verdediging in geen geval twijfel omtrent de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek bestaan. Cliënt betwist dat de gevonden vingerafdruk van hem is. Er moet worden uitgesloten dat er, een vergissing is gemaakt. Het is niet ondenkbaar dat er een vergissing is gemaakt. Fouten maken is menselijk en er kan in casu zowel bij het opmaken en opslaan van de op de plaats delict gevonden afdruk als bij het vergelijken met de in de algemene documentatie aanwezige dactyloscopische signalementen iets mis zijn gegaan of een verwisseling hebben plaatsgevonden.

De verdediging verzoekt uw college dan ook de behandeling ter zitting aan te houden om alsnog de mogelijkheid te bieden dat een tegenonderzoek wordt uitgevoerd op het vingerspoor."

3.3.2. In het bestreden arrest heeft het Hof het bedoelde verzoek als volgt samengevat en afgewezen:

"Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 mei 2003 heeft de raadsvrouw subsidiair een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak teneinde -zakelijk weergegeven- de verdediging de mogelijkheid te bieden een tegenonderzoek in te stellen naar de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd hetgeen staat vermeld in haar op de terechtzitting aan het hof overgelegde pleitnotities.

Het Hof wijst dit verzoek van de raadsvrouw af, nu door de raadsvrouw op generlei wijze in concreto is aangegeven in welk (e) opzicht (en) het dactyloscopisch onderzoek hiaten of mankementen zou vertonen waaruit de noodzaak van een tegenonderzoek zou kunnen worden afgeleid. Ook anderszins zijn het hof geen feiten of omstandigheden bekend geworden die tot een ander oordeel zouden dienen te leiden."

3.4. Het gedane verzoek kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als ertoe strekkende te bewerkstelligen dat een dactyloscopisch tegenonderzoek, te weten een nader onderzoek met betrekking tot de identificatie van het vingerspoor, zal worden verricht.

3.5. De eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan een dergelijk verzoek tot het doen verrichten van een tegenonderzoek gevolg behoort te worden gegeven.

Of zich zo een geval voordoet is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop het verzoek steunt, (b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van - bijvoorbeeld - de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, (c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat een dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan.

3.6. In aanmerking genomen dat in het onderhavige geval niet tot de stukken van het geding behoort een nadere beschrijving van de wijze waarop het vergelijkende onderzoek is uitgevoerd, op basis waarvan het verzoek concreter had kunnen worden gemotiveerd, hetzelfde verzoek ook in eerste aanleg is gedaan en in het onderhavige geval ander bewijs van het daderschap ontbreekt terwijl aan de uitkomst van dactyloscopisch onderzoek veel waarde pleegt te worden toegekend, is het oordeel van het Hof dat voor het verrichten van het gevraagde onderzoek de noodzaak niet is gebleken, niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft het verzoek dus op ontoereikende gronden afgewezen, zodat het middel terecht is voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 februari 2005.