Hoge Raad, 15-04-2005, AS2713, R05/001HR (CW 2390)
Hoge Raad, 15-04-2005, AS2713, R05/001HR (CW 2390)
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 april 2005
- Datum publicatie
- 15 april 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AS2713
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS2713
- Zaaknummer
- R05/001HR (CW 2390)
Inhoudsindicatie
15 april 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R05/001HR (CW 2390) JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een eis tot cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad en gericht tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 9 oktober 2003. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Uitspraak
15 april 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/001HR (CW 2390)
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een eis tot cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad en gericht tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 9 oktober 2003.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser], wonende te [woonplaats], hierna: [eiser], heeft bij exploot van 25 september 2003 Ciris Creative Interactive Television B.V., gevestigd te Hilversum, hierna: Ciris, in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam en, kort gezegd, gevorderd Ciris te veroordelen tot betaling van het achterstallige loon vanaf 14 augustus 2003, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en tijdige betaling aan hem van de toekomstige maandsalarissen tot het moment dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beëindigd. Voorts heeft [eiser] gevorderd dat hij tot zijn werk wordt toegelaten door opheffing van de schorsing en hij in de gelegenheid wordt gesteld de bedongen werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom.
Ciris heeft de vorderingen bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 9 oktober 2003, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Ciris hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, welk hoger beroep later is ingetrokken, daar de daarin genoemde voorwaardelijke ontbindingsprocedure tot een schikking heeft geleid.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2003 heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie in het belang der wet ingesteld. De desbetreffende voordracht en vordering zijn aan dit arrest gehecht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis van de rechtbank te Amsterdam waarbij de Hoge Raad zal verstaan dat die vernietiging geen nadeel toebrengt aan de rechten door partijen verkregen.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is op 1 januari 2000 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) Ciris. Bij aandeelhoudersbesluit van 17 juni 2002 is [eiser] benoemd tot statutair bestuurder van Ciris.
(ii) Bij brief van 13 augustus 2003 is [eiser] uitgenodigd voor het bijwonen van een algemene vergadering van aandeelhouders op 18 augustus 2003 in verband met een voorgenomen ontslag van [eiser] als directeur/bestuurder van Ciris.
(iii) Bij brief van 13 augustus 2003 heeft de raadsman van [eiser] aan Ciris onder meer geschreven:
"(...) namens cliënt meld ik u wel reeds dat hij zijn ontslag neemt als bestuurder van de vennootschap, één en ander overigens met instandhouding van de arbeidsrechtelijke relatie. Ik verzoek u dan ook om cliënt per omgaande als bestuurder uit de Kamer van Koophandel uit te schrijven."
(iv) Ciris heeft de salarisbetaling aan [eiser] per 14 augustus 2003 stopgezet.
3.2 [Eiser] heeft Ciris in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam. Hij heeft gevorderd Ciris te veroordelen, kort gezegd, tot betaling van het verschuldigde salaris en toelating van hem tot zijn werk. Daaraan heeft [eiser], voorzover hier van belang, ten grondslag gelegd dat Ciris de loonbetalingen ten onrechte heeft stopgezet op de grond dat hij na zijn ontslagname niet meer bij Ciris in dienst is, nu de arbeidsrechtelijke relatie na het neerleggen van zijn statutaire positie in stand is gebleven. Ciris heeft de vordering bestreden.
3.3 Bij vonnis van 9 oktober 2003 - waartegen een gewoon rechtsmiddel niet meer openstaat - heeft de voorzieningenrechter Ciris veroordeeld tot betaling van het [eiser] toekomende salaris totdat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beëindigd en haar bevolen [eiser] toe te laten tot het werk op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daartoe is in het vonnis onder meer overwogen (rov. 5):
"Wanneer een natuurlijk persoon als bestuurder van een besloten vennootschap is benoemd en zijn werkzaamheden krachtens arbeidsovereenkomst verricht, brengt een bij (geldig) besluit van het bevoegde orgaan van de vennootschap aan hem als bestuurder verleend ontslag ingevolge artikel 2:244 lid 1 BW mee dat hij de hoedanigheid van bestuurder verliest en dus geen van de aan deze hoedanigheid verbonden bevoegdheden meer kan uitoefenen. Dit hoeft echter niet tot gevolg te hebben dat ook de dienstbetrekking eindigt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit ook geldt in het (niet zo vaak voorkomende) geval dat hier speelt, waarbij betrokkene zelf zijn functie als statutair bestuurder neerlegt. De stelling dat het neerleggen van zijn functie als statutair bestuurder automatisch het einde van de dienstbetrekking van [eiser] met Ciris heeft meegebracht, kan de voorzieningenrechter dan ook niet volgen, te minder nu in de brief van 13 augustus 2003 van zijn raadsman [eiser] expliciet te kennen heeft gegeven dat deze beëindiging niet ziet op zijn arbeidsrechtelijke relatie (zie 1.g.). Voorshands dient dan ook van het bestaan van de dienstbetrekking tussen [eiser] en Ciris te worden uitgegaan, nu noch [eiser] noch Ciris tot beëindiging hiervan is overgegaan."
3.4 Het middel behelst de klacht dat de voorzieningenrechter ten onrechte, in strijd met art. 2:244 BW, heeft geoordeeld dat ontslagneming door de statutair directeur van een besloten vennootschap niet tevens het einde van zijn arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft.
3.5.1 Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.
3.5.2 Wanneer een natuurlijke persoon die als bestuurder van de naamloze of besloten vennootschap is benoemd en - zoals veelal het geval is en hier door de voorzieningenrechter is aangenomen - krachtens arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden verricht, bij een geldig besluit van het bevoegde orgaan van de vennootschap als bestuurder ontslag is verleend, verliest hij ingevolge art. 2:134 lid 1 BW onderscheidenlijk art. 2:244 lid 1 BW de hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap en kan hij geen van de aan deze hoedanigheid verbonden bevoegdheden meer uitoefenen, maar behoeft dit niet tot gevolg te hebben dat ook de dienstbetrekking eindigt. Het antwoord op de vraag welke gevolgen het ontslagbesluit heeft voor de arbeidsverhouding tussen de bestuurder en de vennootschap, moet worden gegeven aan de hand van het bepaalde in de arbeidsovereenkomst en in de op arbeidsovereenkomsten toepasselijke wetsbepalingen, voor zover Boek 2 BW deze wetsbepalingen niet uitdrukkelijk terzijde stelt (zie: HR 13 november 1992, nr. 151146, NJ 1993, 265).
3.5.3 Naar mede blijkt uit de wetsgeschiedenis van (de voorloper van) de art. 2:134 en 2:244 BW (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9), strekken deze bepalingen ertoe te bewerkstellingen dat door een ontslagbesluit ook een einde wordt gemaakt aan de arbeidsrechtelijke verhouding. Daarom heeft te gelden dat een ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft. Voor een uitzondering is slechts plaats indien een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat (vgl. HR 17 november 1995, rek. nr. 8746, NJ 1996, 142) of indien partijen anders zijn overeengekomen.
3.5.4 De statutaire bestuurder van een besloten vennootschap of een naamloze vennootschap kan eenzijdig zijn functie neerleggen; aanvaarding van zijn ontslagneming is geen vereiste voor de effectuering daarvan (vgl. HR 8 december 1989, rek. nr. 7405, NJ 1990, 452).
3.5.5 Het strookt met het onder 3.5.3 voor het daar bedoelde geval geformuleerde uitgangspunt aan te nemen dat ook de ontslagneming door de statutaire bestuurder in beginsel tot gevolg heeft dat zijn dienstbetrekking eindigt. Daaruit vloeit tevens voort dat niet kan worden aanvaard dat de bestuurder, die zijn functie neerlegt, die ontslagneming eenzijdig kan beperken tot het verlies van de hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap met instandhouding van de dienstbetrekking.
3.6 Gelet op het vorenstaande is het middel gegrond. Het oordeel van de voorzieningenrechter, dat is gebaseerd op het uitgangspunt dat het neerleggen van de functie als statutaire bestuurder niet tevens het einde van de dienstbetrekking tot gevolg heeft, getuigt immers van een onjuiste rechtsopvatting.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt, in het belang der wet, het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 9 oktober 2003;
verstaat dat deze vernietiging geen nadeel toebrengt aan de rechten door partijen verkregen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 15 april 2005.