Home

Hoge Raad, 22-03-2005, AS5881, 02901/04

Hoge Raad, 22-03-2005, AS5881, 02901/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 maart 2005
Datum publicatie
22 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS5881
Formele relaties
Zaaknummer
02901/04

Inhoudsindicatie

Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase leidt niet tot strafvermindering omdat de opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar zijn aard niet voor vermindering leent. Het betoog dat ook in een geval als het onderhavige art. 13 EVRM bij termijnoverschrijding noopt tot strafvermindering, is onjuist. Verdachte heeft zich immers, zoals art. 13 voorschrijft, met zijn klacht tot de rechter kunnen wenden die daarop ook een antwoord heeft gegeven. Art. 13 staat er niet aan in de weg dat de rechter, indien de omstandigheden hem daartoe aanleiding geven, het door de verdachte geleden nadeel voldoende gecompenseerd acht door de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden (EHRM 10-02-2005, Uhl v. Germany, no. 64387/01).

Conclusie AG bevat o.m. bespiegelingen omtrent straf naar de mate van schuld en levenslange gevangenisstraf in geval van verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

22 maart 2005

Strafkamer

nr. 02901/04

ec/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 november 2003, nummer 24/001244-02, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te 's-Gravenhage.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 7 november 2002 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair "moord" en 2 subsidiair en 3 subsidiair "doodslag meermalen gepleegd" veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden en dat dit moet leiden tot strafvermindering.

3.2. De verdachte heeft op 28 november 2003 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 13 oktober 2004 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.

Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.

3.3. Deze termijnoverschrijding leidt evenwel niet tot strafvermindering omdat de door het Hof opgelegde levenslange gevangenisstraf zich naar haar aard niet voor vermindering leent. Voorzover het middel ertoe strekt te betogen dat ook in een geval als het onderhavige art. 13 EVRM bij termijnoverschrijding noopt tot strafvermindering, berust het op een onjuiste uitleg van die bepaling. Art. 13 EVRM staat er niet aan in de weg dat de rechter, indien de omstandigheden hem daartoe aanleiding geven, het door de verdachte geleden nadeel voldoende gecompenseerd acht door de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.

3.4. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 maart 2005.