Home

Hoge Raad, 18-02-2005, AS6581, 39605

Hoge Raad, 18-02-2005, AS6581, 39605

Inhoudsindicatie

Art. 67a AWR. Twee verzuimboetes mogelijk bij aanslagen IB/PVV, WAZ en VB?

Uitspraak

Nr. 39.605

18 februari 2005

RvS

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 februari 2003, nr. BK-02/00440, betreffende na te melden ten aanzien van X te Z gegeven boetebeschikking.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 gelijktijdig met de vaststelling van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een boete van ƒ 750 wegens niet-tijdige aangifte opgelegd. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de boetebeschikking vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft, zij het niet tijdig, op één aangiftebiljet aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering 1999 en de vermogensbelasting 2000. Aan belanghebbende zijn naar aanleiding van die aangiften aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering en de vermogensbelasting opgelegd. Bij die aanslagen zijn op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verzuimboetes opgelegd van respectievelijk ƒ 750, ƒ 250 en ƒ 150.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering 1999 en de vermogensbelasting 2000 door middel van één gecombineerd aangiftebiljet, sprake is van één materiële gedraging nu het beboetbare feit naar strekking van het te beschermen belang en aard van het verwijt overeenkomt, en dat om die reden op grond van artikel 67a AWR slechts één verzuimboete kan worden opgelegd.

3.3. Naar volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 13 augustus 2004, nr. 37920, BNB 2005/42, is dit oordeel onjuist. Indien voor meer belastingen of premies niet, of niet tijdig, aangifte wordt gedaan, is sprake van evenzovele verzuimen. Dit is niet anders indien de te verstrekken gegevens met betrekking tot de verschillende belastingen of premies op één aangiftebiljet moeten worden vermeld, ongeacht of de verschillende aanslagen worden verenigd op één aanslagbiljet.

3.4. Gelijk is overwogen in het zo-even vermelde arrest, gaat het evenwel in artikel 67a AWR om een discretionaire bevoegdheid van de inspecteur, die deze moet uitoefenen met inachtneming van geschreven en ongeschreven rechtsbeginselen, waarvan hier van belang is het in artikel 3:4, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel. Dat beginsel brengt mee dat de boete niet onevenredig mag zijn in verhouding tot de ernst van de gedraging op grond waarvan zij is opgelegd. In een geval waarin een belastingplichtige die gegevens voor meer dan één heffing moet verstrekken dat dient te doen op één aangiftebiljet, zodat door het niet of te laat indienen van dat biljet meer dan één verzuim wordt gepleegd, brengt dat beginsel mee dat de op elk van die verzuimen gestelde sancties niet cumulatief behoren te worden toegepast. In de regel zal in een dergelijk geval het opleggen van boeten tot een totaalbedrag ter grootte van de boete die volgens § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB 1998) voor één verzuim zou worden opgelegd - indien de verzuimen niet dezelfde plaats in de verzuimenreeks innemen: het zwaarst te beboeten verzuim - tot een uitkomst leiden die recht doet aan de omstandigheid dat de verzuimen het gevolg zijn van het niet of te laat indienen van één en hetzelfde aangiftebiljet. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding zijn tot een lichtere of zwaardere beboeting, waarbij artikel 4:84 Awb alsmede de paragrafen 44 en 45 van het BBBB 1998 van belang zijn.

3.5. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat bijzondere omstandigheden als zojuist bedoeld door het Hof zijn vastgesteld of door een der partijen zijn aangevoerd. Gelet op het vorenoverwogene en in aanmerking genomen dat aan belanghebbende ter zake van het niet tijdig doen van aangifte voor de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering 1999 en de vermogensbelasting 2000 verzuimboetes zijn opgelegd van respectievelijk ƒ 250 en ƒ 150, had het Hof niet de onderhavige boetebeschikking op grond van de omstandigheid dat het om één gedraging van (de gemachtigde van) belanghebbende ging, mogen vernietigen. Het Hof had de boete met laatstgenoemde bedragen moeten verminderen, zodat de drie boetes samen uitkwamen op het hiervoor in 3.4 bedoelde totaalbedrag. In zoverre slaagt het middel.

's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, en

vermindert de verzuimboete tot op ƒ 350.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2005.