Home

Hoge Raad, 31-05-2005, AT2708, 02209/04

Hoge Raad, 31-05-2005, AT2708, 02209/04

Inhoudsindicatie

Grondslagverlating. De wetgever heeft v.w.b. het verbod om een motorrijtuig te besturen of te doen besturen na een vordering tot overgifte van het rijbewijs dan wel gedurende de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en nog niet is teruggegeven, in art. 9.4 en 9.7 jo. art. 176.3 WVW 1994 voorzien in twee onderscheiden strafbaarstellingen, al naar gelang de (in)vordering plaatsvond ex art. 130 WVW 1994 dan wel ex art. 164 WVW 1994. Daarbij is de desbetreffende wettelijke grondslag telkens als bestanddeel van de de delictsomschrijving opgenomen. Het hof heeft i.c. de grondslag van de tenlastelegging verlaten door het tenlastegelegde bewezen te verklaren met weglating van de tenlastegelegde omstandigheid dat de invordering was gebaseerd op art. 164 WVW 1994.

Uitspraak

31 mei 2005

Strafkamer

nr. 02209/04

SG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 1 april 2004, nummer 21/004338-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem lokatie Arnhem-Zuid" te Arnhem.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 26 augustus 2003 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal" en 2. "overtreding van artikel 9, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot vier weken gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Goudswaard, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft feit 2, de opgelegde straf en de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging en tot terugwijzing van de zaak dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.

3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve

3.1. Het middel klaagt over de motivering van hetgeen onder 2 is bewezenverklaard.

3.2.1. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 01 april 2003 te Veenendaal als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en/of als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Nieuweweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd."

3.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:

"hij op 01 april 2003 te Veenendaal als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Nieuweweg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd."

3.3. Die bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

- een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren A.Durak en J. Bruggink, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

"Op dinsdag 1 april 2003, omstreeks 14:05 uur liepen wij, verbalisanten, in uniform gekleed op de Nieuweweg in de gemeente Veenendaal in de richting van de Hoogstraat. Wij zagen een rode personenauto, merk Fiat, type Panda, uit de richting van de Hoogstraat komen aanrijden over de rijbaan van de Nieuweweg. Toen wij ons op ongeveer 70 meter van de toegang van de parkeergarage aan de Nieuweweg bevonden, zagen wij dat de bestuurder van de personenauto plotseling terugkeerde bij de toegang van de parkeergarage en dat deze zich begaf in de richting van de Hoogstraat.

Wij herkenden deze personenauto en de bestuurder. Wij droegen ook ambtshalve kennis van het feit dat het rijbewijs van de bestuurder was ingevorderd van 22 februari 2003 tot 21 augustus 2003, en de auto staat op zijn naam. Dit was:

De verdachte [verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],

wonende op de [a-straat 1] te [postcode] [woonplaats].

Het rijbewijs van verdachte is op 22 februari 2003 tot 21 augustus 2003 voor een periode van 6 maanden ongeldig verklaard. Derhalve was de verdachte op 1 april 2003 niet in het bezit van een geldig rijbewijs."

- een uittreksel van de Rijksdienst voor het Wegverkeer van 14 mei 2003, voorzover inhoudende, zakelijk weergegeven:

"bevraging landelijke systemen:

politie regio Utrecht

Details RDW Voertuiggegevens:

Kenteken [AA-00-AA]

Merk Fiat

Type Panda,

Kleur rood,

Huidige aansprakelijkheid:

Naam [verdachte], [a-straat 1] te [woonplaats]."

3.4. De tenlastelegging is toegesneden op overtreding van art.9, zevende lid, WVW 1994.

Dat artikellid luidt, voorzover hier van belang:

"Het is degene van wie ingevolge artikel 164 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs (...) is gevorderd dan wel van wie zodanig bewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat rijbewijs was afgegeven te besturen of als bestuurder te doen besturen."

3.5. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "overtreding van artikel 9, vierde lid, WVW 1994. Dat artikellid luidt:

"Het is degene van wie ingevolge artikel 130, tweede lid, de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs is gevorderd, dan wel wiens rijbewijs is ingevorderd en aan wie dat bewijs niet is teruggegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarvoor dat bewijs was afgegeven, te besturen of als bestuurder te doen besturen."

3.6. De wetgever heeft voor wat betreft het verbod om een motorrijtuig te besturen of te doen besturen na een vordering tot overgifte van het rijbewijs dan wel gedurende de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd en nog niet is teruggegeven, in de leden 4 en 7 van art. 9, in verbinding met art. 176, derde lid, WVW 1994 voorzien in twee onderscheiden strafbaarstellingen, al naar gelang de (in)vordering plaatsvond op de voet van art. 130 WVW 1994 dan wel op de voet van art. 164 van die Wet. Daarbij is de desbetreffende wettelijke grondslag van de (in)vordering telkens als bestanddeel van de delictsomschrijving opgenomen. Dat brengt voor wat het onderhavige geval betreft mee dat het Hof door het onder 2 tenlastegelegde bewezen te verklaren met weglating van de tenlastegelegde omstandigheid dat de invordering was gebaseerd op art. 164 WVW 1994, de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3.6 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging alsmede ter zake van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier A. Dantuma-Hieronymus, en uitgesproken op 31 mei 2005.