Hoge Raad, 05-07-2005, AT5727, 03151/04
Hoge Raad, 05-07-2005, AT5727, 03151/04
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 juli 2005
- Datum publicatie
- 5 juli 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AT5727
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AT5727
- Zaaknummer
- 03151/04
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 328, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 330, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 415
Inhoudsindicatie
Het verzoek tot het doen uitvoeren van nadere onderzoekshandelingen is een verzoek ex art. 328 Sv, dat ex art. 415 Sv ook van toepassing is in appèl. Ex art. 330 Sv dient de rechter op zo’n verzoek op straffe van nietigheid van het onderzoek te beslissen. ’s Hofs verzuim leidt i.c. niet tot cassatie (HR NJ 2001, 535).
Uitspraak
5 juli 2005
Strafkamer
nr. 03151/04
IV/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2004, nummer 23/001686-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Huis van Bewaring Zwaag.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 3 mei 2002 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 3. tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "medeplegen van doodslag, voorafgegaan en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om die uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken" en 2. "medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. G.P. Hamer op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof heeft nagelaten uitdrukkelijk te beslissen op het ter terechtzitting van het Hof van 14 april 2004 gedane verzoek om nadere onderzoekshandelingen te verrichten.
3.2. De aan het proces-verbaal van voormelde terechtzitting gehechte pleitnota houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verzoek het volgende in (p. 11 en 12):
"Hoofdstuk 3: Herhaling van (...) verzoeken zoals gedaan ter zitting van uw hof op 7 januari 2003.
(...)
Verder wenst cliënt (...) andere verzoeken, zoals gedaan ter zitting van uw hof op 7 januari 2003 als hier herhaald en ingelast te beschouwen alsmede hier opnieuw gedaan dit met identieke motivering zoals gedaan in mijn brief van 23 december 2002,(...) ter zitting van Uw Hof overgelegd op 7 januari 2003. (...), terwijl tevens gepersisteerd wordt bij het verzoek tot het doen van nadere onderzoeken gedaan in mijn brief van 23 december 2002 inhoudende het verzoek tot het doen van nadere onderzoekshandelingen (...), namelijk de aldaar gedane verzoeken sub A tot en met F, zulks met een identieke motivatie als in mijn brief van 23 december 2002,(...)."
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 7 januari 2003 houdt onder meer in:
"De voorzitter deelt mede dat (...) het hof afschriften heeft ontvangen van:
- een brief van de raadsman aan de advocaat-generaal, gedateerd 23 december 2002, waarin de raadsman verzoekt (...) in die brief omschreven onderzoekshandelingen te doen uitvoeren (...).
(...)
De voorzitter deelt vervolgens - na raadkameroverleg - mede dat de regiezitting zal worden onderbroken tot 21 januari 2003 om 13.45 uur en dat het hof alsdan beslissingen zal geven op de verzoeken van de raadsman (...)."
3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 21 januari 2003 houdt onder meer in:
"B. Verzochte nadere onderzoekshandelingen
Het hof zal de verzoeken tot het doen van nadere onderzoekshandelingen als vermeld onder a tot en met g afwijzen.
Het hof overweegt dienaangaande dat nu hetgeen uit deze onderzoekshandelingen mogelijk zou kunnen blijken in zodanig ver verwijderd verband staat tot de in verdachtes strafzaak te beantwoorden vragen en/of dat (...) gelet op het feit dat het verdedigingsbelang bij het doen van deze onderzoekshandelingen onvoldoende concreet/specifiek is aangegeven, naar het oordeel van het hof de verdachte door het achterwege blijven daarvan redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad."
3.5. Het verzoek tot het doen uitvoeren van nadere onderzoekshandelingen is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook van toepassing is in hoger beroep. Ingevolge art. 330 Sv dient de rechter op een dergelijk verzoek op straffe van nietigheid van het onderzoek te beslissen. Het verkorte arrest houdt geen beslissing in van het Hof op het hiervoor bedoelde verzoek. Het middel klaagt daarover terecht.
3.6. In aanmerking genomen evenwel dat
a) het Hof het ter terechtzitting van 7 januari 2003 gedane verzoek tot het verrichten van nadere onderzoekshandelingen met toepassing van de juiste maatstaf ter terechtzitting van 21 januari 2003 gemotiveerd heeft afgewezen,
b) de raadsman ter terechtzitting van 14 april 2004 heeft gepersisteerd bij bedoeld verzoek zonder dat hij is ingegaan op de door het Hof aan diens beslissing gegeven motivering en zonder dat ter ondersteuning van het standpunt van de raadsman een beroep is gedaan op nieuwe feiten en omstandigheden en
c) 's Hofs tussenbeslissing van 21 januari 2003, waarop de bestreden uitspraak mede steunt, ook in cassatie niet wordt bestreden, heeft de verdachte geen in rechte te respecteren belang bij de klacht dat in de einduitspraak van het Hof een uitdrukkelijke beslissing ontbreekt omtrent een verzoek dat, ook voor wat de gronden betreft, louter een herhaling behelst van het ter terechtzitting van 21 januari 2003 afgewezen verzoek (vgl. HR 3 juli 2001, NJ 2001, 535).
3.7. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 5 juli 2005.