Home

Hoge Raad, 18-11-2005, AT7755, C04/257HR

Hoge Raad, 18-11-2005, AT7755, C04/257HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 november 2005
Datum publicatie
18 november 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT7755
Formele relaties
Zaaknummer
C04/257HR
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-10-2024], Burgerlijk Wetboek Boek 6 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-10-2024] art. 162

Inhoudsindicatie

Onrechtmatige overheidsdaad, letselschade (bovenarmbreuk) bij aanhouding van een verdachte, schadevergoeding na rechtmatige en proportionele toepassing van strafvorderlijke dwangmiddel aan de verdachte jegens wie uiteindelijk van strafvervolging is afgezien?, grondslag vordering.

Uitspraak

18 november 2005

Eerste Kamer

Nr. C04/257HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

DE POLITIEREGIO AMSTERDAM-AMSTELLAND,

gevestigd te Amsterdam,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. G. Snijders.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 10 april 2002 het Regionaal Politiekorps Amsterdam-Amstelland, rechtsvoorgangster van thans verweerster in cassatie - verder te noemen: de Politieregio - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de politie jegens [eiser] volledig aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade welke het gevolg is van de aanhouding op 5 september 2000 en de behandeling nadien op het politiebureau, de wederrechtelijke vrijheidsberoving, alsmede gehouden is alle schade, zowel geleden als toekomstige, die [eiser] door deze onrechtmatige daden en nalatigheden heeft geleden en nog zal lijden te vergoeden, met veroordeling van de politie in de kosten van deze procedure.

De Politieregio heeft de vordering bestreden.

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 december 2002 [eiser] tot bewijslevering toegelaten en bij eindvonnis van 26 februari 2003 de vordering voor zover de aanhouding betreffende toegewezen met veroordeling van de Politieregio in de kosten van de procedure.

Tegen beide vonnissen heeft de Politieregio hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Bij arrest van 27 mei 2004 heeft het hof de vonnissen waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] alsnog in haar geheel afgewezen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Politieregio heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van de middelen

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

(i) Op 5 september 2000 omstreeks 16.30 uur heeft de Politieregio een melding ontvangen dat een man een vrouw had bedreigd of lastiggevallen in het Westerpark te Amsterdam. Daarop zijn twee politieagenten in burger, [betrokkene 1 en 2], daarheen gegaan en hebben gesproken met de vrouw, genaamd [betrokkene 3], die hun heeft meegedeeld: "Ik zat net met mijn baby in het park. Ik zat op een bankje tegenover de gracht en het klimrek. Op een bankje naast mij zat een man welke ik kan omschrijven als een blanke man van ongeveer 50 jaar oud, kort grijs haar en snor, gekleed in een lichtbruine jas en donkergroene blouse. Op een gegeven moment zegt de man tegen mij dat ik weg moest gaan met mijn kind omdat hij zichzelf van kant wilde maken. Hij wilde daarbij niet het risico lopen dat hij mij ook zou raken met het schieten. Ik bleef nog zitten, waarop de man nog een keer tegen mij zei dat ik weg moest gaan omdat hij anders mij ook door mijn kop kon schieten met het pistool."

(ii) [Betrokkene 1 en 2] zijn op aanwijzing van de getuige [betrokkene 4] naar [eiser] toegegaan, die met gesloten ogen op een bankje zat, en hebben hem aangehouden. [Eiser] is daarbij zonder tevoren te zijn aangesproken bij de armen gepakt, iets opgetild en op zijn buik op de grond gebracht. Zijn armen zijn op de rug gedraaid, waarna hij geboeid is. Een van de agenten hield daarbij zijn knie op de nek van [eiser]. Deze bleek geen vuurwapen bij zich te hebben.

(iii) [Eiser] is overgebracht naar het politiebureau, waar hij om ongeveer 18.16 uur is gezien door een arts. [Eiser], die klaagde over pijn in zijn arm, is omstreeks 18.52 uur op advies van de arts naar het Lucas Ziekenhuis gebracht. Daar is vastgesteld dat hij zijn linkerbovenarm had gebroken. Later die avond, na verhoor en bezoek van een psychiater, heeft hij rond 23.50 uur het politiebureau verlaten. [Eiser] is niet vervolgd.

(iv) [Betrokkene 3] heeft tegenover de politie verklaard, dat zij heeft gezien dat de man die haar de stuipen op het lijf heeft gejaagd, is aangehouden.

3.2 De rechtbank heeft de hiervoor onder 1 vermelde vordering van [eiser] in zoverre toegewezen dat zij voor recht heeft verklaard, kort gezegd, dat de Politieregio jegens [eiser] volledig aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen bestaande in de toepassing van disproportioneel geweld bij de aanhouding en dat zij gehouden is die schade te vergoeden.

3.3 In hoger beroep bestreed de Politieregio in grief I dat bij de aanhouding disproportioneel geweld is toegepast en dat daarbij letsel (bovenarmbreuk) is ontstaan. Het hof heeft deze grief (deels) gegrond bevonden en de vordering van [eiser] alsnog in haar geheel afgewezen. Hetgeen het hof daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden weergegeven. De aanhouding van [eiser] was, gelet op de verdenking die tegen hem was gerezen door de mededelingen van [betrokkene 3], niet onrechtmatig. Uit de overgelegde stukken van de strafzaak blijkt voorts niet van de onschuld van [eiser]. Diens vordering uit onrechtmatige daad is dus niet reeds daarom toewijsbaar omdat hij is aangehouden op grond van een verdenking waarvan de juistheid achteraf niet is komen vast te staan (rov. 4.7). De wijze waarop de aanhouding is uitgevoerd, is in overeenstemming met een bij de politie onderwezen en beproefde methode en er is geen reden om aan te nemen dat het gebruikte geweld verder ging dan bij toepassing van die methode professioneel verantwoord was (rov. 4.9) Toepassing van de gebruikte methode van aanhouding is niet disproportioneel geweest. Afgaande op de serieus te nemen melding van [betrokkene 3] had de Politieregio rekening te houden met een man die mogelijk in het bezit was van een vuurwapen, gedreigd had dit te zullen gebruiken en zich bevond in een park met in zijn nabijheid spelende kinderen en andere omstanders. Dit in aanmerking genomen was het kiezen voor die methode van aanhouding, die [eiser] (nagenoeg) geen gelegenheid gaf om naar een vuurwapen te grijpen, niet in strijd met de van de Politieregio te verlangen zorgvuldigheid (rov. 4.10). Het enkele feit dat bij de aanhouding letsel is ontstaan zoals [eiser] heeft gesteld (met name de bovenarmbreuk) is niet voldoende om het optreden van de Politieregio in weerwil van het onder 4.9 en 4.10 overwogene onrechtmatig te doen zijn (rov. 4.11). [Eiser] heeft nog gesteld dat de Politieregio jegens hem ook tot schadevergoeding gehouden is indien haar optreden rechtmatig is geweest, maar voor een dergelijke verplichting bestaat in dit geval, mede in aanmerking genomen dat [eiser] verdachte is geweest, geen toereikende grondslag (rov. 4.13).

3.4 De onderdelen 1.1 en 1.2 van middel I bevatten geen zelfstandige klachten. De onderdelen 1.3 en 1.4 keren zich, voor zover niet samenvallende met de onderdelen 1.5 - 1.9, tegen het oordeel van het hof in rov. 4.10 dat het toepassen van de onderhavige methode van aanhouding niet disproportioneel was. Zij behelzen niet dat de mate van geweld waarmee de beide politieagenten bij de aanhouding te werk zijn gegaan onder de gegeven omstandigheden gelet op het letsel (bovenarmbreuk) dat - naar [eiser] stelt, maar door het hof in het midden is gelaten - daarbij is ontstaan disproportioneel was. De onderdelen falen omdat, anders dan daarin wél wordt verdedigd, het enkele feit dat toepassing van een bepaalde methode van aanhouding als gevolg van het daarmee gepaard gaande geweld kan leiden tot letsel bij de aangehoudene niet meebrengt dat het toepassen van die methode reeds daarom disproportioneel is en dat dus, indien daarbij letsel ontstaat, aansprakelijkheid moet worden aangenomen.

3.5.1 De onderdelen 1.5 - 1.9 kunnen tezamen worden behandeld. Zij komen, ook naar de opvatting van de Politieregio, erop neer dat, ook indien met het hof ervan wordt uitgegaan dat de (wijze van) aanhouding rechtmatig en proportioneel was, de Politieregio aan [eiser] de schade dient te vergoeden die het gevolg is van het letsel dat bij de aanhouding zou zijn ontstaan, nu die schade niet binnen het normale maatschappelijke risico valt en hem derhalve in vergelijking met andere burgers onevenredig hard treft. De onderdelen doen in dit verband met name een beroep op HR 30 maart 2001, nr. C00/083, NJ 2003, 615, betreffende het toebrengen van onevenredige schade aan een derde, niet-verdachte, bij een op zichzelf rechtmatige huiszoeking.

3.5.2 [Eiser] is een gewezen verdachte jegens wie op grond van de verdenking dat hij zich had schuldig gemaakt aan een misdrijf een strafvorderlijk dwangmiddel (aanhouding) is toegepast, waarna van vervolging is afgezien. Uit de stukken van de strafzaak blijkt, zoals het hof - in cassatie onbestreden - heeft vastgesteld, niet van zijn onschuld aan het misdrijf waarvan hij werd verdacht. Dit zo zijnde, en in aanmerking genomen hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 12 juni 1998, nr. 16585, NJ 1999, 99, had [eiser]' vordering slechts kans van slagen voor zover deze gegrond was op hetzij een gebruik van het dwangmiddel in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht, waaronder begrepen het geval dat de toepassing van het dwangmiddel in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel was dat zij daarom in strijd met de aan de Politieregio betamende zorgvuldigheid kwam, hetzij een gedraging die in het geheel niet als het gebruik van enig dwangmiddel kan worden opgevat. Dit laatste is door [eiser] niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd terwijl, zoals reeds vermeld, de onderdelen ervan uitgaan dat de wijze van aanhouding rechtmatig en proportioneel is geweest. De onderdelen falen derhalve.

3.6 Middel II, dat geen zelfstandige betekenis heeft, deelt het lot van middel I.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Politieregio begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-presidenten J.B. Fleers, als voorzitter, en D.H. Beukenhorst en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 18 november 2005.