Home

Hoge Raad, 13-12-2005, AU4825, 03076/04

Hoge Raad, 13-12-2005, AU4825, 03076/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 december 2005
Datum publicatie
13 december 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU4825
Formele relaties
Zaaknummer
03076/04

Inhoudsindicatie

In het licht van ’s hofs vaststellingen dat (i) verdachte met zijn hand naar de borst van zijn dochter is gegaan en deze heeft betast en daarbij heeft gezegd “lekkere tietjes” en (ii) verdachte snel met zijn handen vanaf de rug van zijn dochter naar haar borsten toe ging en haar bij haar borsten heeft gepakt, moet de overweging “het hof laat in het midden of – zoals verdachte heeft verklaard – verdachte per ongeluk met diens hand de borst van [zijn dochter] heeft aangeraakt”, aldus worden verstaan dat het hof tot uitdrukking heeft gebracht dat, ook al zou de aanraking van haar borst aanvankelijk per ongeluk zijn geweest, deze gelet op de context en i.h.b. door het uiten van de begeleidende woorden in ieder geval tijdens die aanraking een ontuchtig karakter heeft gekregen waarop het opzet was gericht.

Uitspraak

13 december 2005

Strafkamer

nr. 03076/04

PB/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 april 2004, nummer 20/002458-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 april 2003 - de verdachte ter zake van 1. "feitelijke aanranding van de eerbaarheid" en 2. "schennis van de eerbaarheid, op een niet openbare plaats, terwijl een ander daar zijns ondanks tegenwoordig is, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.W. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het zesde middel

3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 niet verenigbaar is met hetgeen het Hof in een bijzondere overweging omtrent het bewijs heeft overwogen.

3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:

"hij op een tijdstip in de periode van 2 augustus 1994 tot en met 1 januari 1996 te Hintham, gemeente Rosmalen, door een feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen bestaande uit het betasten/vastpakken van de/een borst(en) van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheid uit het tegen haar wil onverhoeds betasten en/of vastpakken van de borst(en) van die [slachtoffer]."

3.3. Het Hof heeft in het bestreden arrest onder C van de "bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" het volgende overwogen:

"De raadsman heeft ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - gesteld dat de bewezen verklaarde aanraking door verdachte met diens linkerhand van de rechterborst van [slachtoffer] niet kan worden gekwalificeerd als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien verdachte per ongeluk de borst raakte terwijl hij haar op de rug krabde, en hij de aanraking heeft willen 'ontsexualiseren' door op te merken "lekker tietje", of iets soortgelijks.

Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.

Het hof laat in het midden of - zoals verdachte heeft verklaard - verdachte per ongeluk met diens hand de borst van [slachtoffer] heeft aangeraakt. Door bij die aanraking evenwel een opmerking te maken in de trant van "lekker tietje" of "lekkere tietjes" kreeg die aanraking een seksuele lading en kan deze worden gekwalificeerd als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.

Steun voor deze opvatting biedt de omstandigheid dat de verklaring van de aangeefster in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaring van verdachte ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Voorts vindt de verklaring in haar algemeenheid steun in de verklaring van [getuige 1], die blijkens een proces-verbaal van verhoor met kenmerk LJN PL2100/0-125467, d.d. 28 maart 2001, dossierparagraaf 2.1.4, inhoudt dat verdachte [slachtoffer] had gevraagd of hij aan haar borstjes mocht zitten.

Het hof verwerpt het verweer."

3.4. Het Hof heeft in de aanvulling op het bestreden arrest aan het onder 1 bewezenverklaarde de volgende bewijsvoering ten grondslag gelegd, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang:

"1. het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 29 maart 2004, voorzover dit inhoudt als verklaring van verdachte:

Het klopt dat ik [slachtoffers] borst heb aangeraakt en heb gezegd "lekkere tietjes".

2. Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, d.d. 2 april 2003, voorzover dit inhoudt als verklaring van verdachte:

[Slachtoffer] heeft in haar verklaring bij de politie gezegd dat ik haar borsten zou hebben vastgepakt toen zij in een badjas aan de salontafel zat. Ik kan me dat moment nog herinneren. [Slachtoffer] vroeg mij vaak om haar op haar rug te krabben. Dat was toen ook het geval. Zij deed zelf haar t-shirt omhoog. Ik heb toen gezegd lekkere tietjes, of woorden van die strekking. Ik heb een borst aangeraakt.

3. een proces-verbaal van verhoor met mutatienummer:

PL 2110/00-125467, d.d. 15 maart 2001, dossierparagraaf 2.1.5, voorzover dit zakelijk weergegeven inhoudt als verklaring van [verdachte] tegenover de aldaar genoemde verbalisanten:

Het is juist dat ik haar bij het krabben op haar rug ook aan een van haar borsten heb gezeten. Ik bedoel hiermee dat ik met mijn hand naar haar borst ben gegaan en deze heb betast. Ik heb hierbij gezegd "lekkere tietjes", in ieder geval woorden van gelijke strekking.

4. een proces-verbaal van aangifte met mutatienummer:

PL 2110/00-125467, d.d. 1 maart 2001, dossierparagraaf 2.1.1, voorzover dit zakelijk weergegeven inhoudt:

(...)

- als verklaring van [slachtoffer] tegenover die verbalisant(en):

(...)

Ik zat naast mijn vader in de woonkamer. Ik had mijn badjas aan en onder deze badjas had ik een kort broekje en een T-shirt aan. Mijn vader zat toen op mijn rug te krabben onder mijn kleren. Dat gebeurde wel eens vaker. Hij vroeg toen helemaal niks en ging met zijn handen naar mijn borsten toe. Mijn vader pakte mij toen bij mijn borsten. Hij deed dit heel snel en ging met zijn hand vanaf mijn rug naar mijn borsten toe.

(...)

7. een proces-verbaal van verhoor met mutatienummer:

PL 2110/00-125467, d.d. 21 maart 2001, dossierparagraaf 2.1.2, voorzover dit zakelijk weergegeven inhoudt als verklaring van [getuige 2] tegenover de aldaar genoemde verbalisanten:

Ik kan mij wel herinneren dat mijn man [slachtoffers] rug krabde. Ik ben getuige geweest dat [verdachte] bij [slachtoffer] aan haar rug krabde en dat hij toen met zijn hand [slachtoffer] bij haar borsten heeft geraakt."

3.5. Aldus heeft het Hof, voorzover hier van belang en kort weergegeven, feitelijk en niet onbegrijpelijk vastgesteld:

(I) de verdachte is met zijn hand naar [slachtoffers] borst gegaan en hij heeft deze betast, waarbij hij heeft gezegd "lekkere tietjes";

(II) de verdachte ging snel met zijn handen vanaf de rug van [slachtoffer] naar haar borsten toe en hij heeft haar toen bij haar borsten gepakt.

3.6. In het licht van deze vaststellingen moet de overweging "het hof laat in het midden of - zoals verdachte heeft verklaard - verdachte per ongeluk met diens hand de borst van [slachtoffer] heeft aangeraakt", aldus worden verstaan dat het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat, ook al zou de aanraking van [slachtoffers] borst aanvankelijk per ongeluk zijn geweest, deze gelet op de context en in het bijzonder door het uiten van de begeleidende woorden in ieder geval tijdens die aanraking een ontuchtig karakter heeft gekregen waarop het opzet was gericht. Dat oordeel is niet onverenigbaar met de bewezenverklaring van feit 1.

3.7. Het middel faalt.

4. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 december 2005.

Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.