Home

Hoge Raad, 17-01-2006, AU3490, 03567/04

Hoge Raad, 17-01-2006, AU3490, 03567/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 januari 2006
Datum publicatie
17 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU3490
Formele relaties
Zaaknummer
03567/04

Inhoudsindicatie

Aanwezigheidsrecht / detentie kort voor en tijdens de terechtzitting in eerste aanleg / verstekbehandeling in eerste aanleg en in appèl. Gang van zaken: op 3-1-04 is de dagvaaring voor de terechtzitting in eerste aanleg in persoon uitgereikt. Een aan de schriftuur gehechte brief van 22-5-05 van het arrondissementsparket houdt in dat verdachte op 28-2-04 in verzekering is gesteld, hij tot 4-3-04 op het politiebureau en vervolgens tot 10-4-04 in een P.I. heeft verbleven. In eerste aanleg is verdachte noch een raadsman verschenen en is hij bij verstek veroordeeld. Verdachte heeft op 8-3-04 vanuit detentie appèl ingesteld. Op 16-06-04 is de appèldagvaarding aan de griffier uitgereikt. Verdachte was vanaf 19-04-04 vertrokken naar land onbekend. In appèl is verdachte noch een raadsman verschenen en is hij bij verstek veroordeeld. HR: 1. Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding aan verdachte in persoon is betekend en verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht (HR NJ 2002, 317). Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat, in het geval de rechter in eerste aanleg klaarblijkelijk van dit vermoeden is uitgegaan en de zaak bij verstek heeft behandeld, het hof - indien noch verdachte noch een raadsman ter terechtzitting in appèl is verschenen - verplicht is een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de beslissing van de eerste rechter om de zaak bij verstek af te doen. 2. In het geval de rechter van het voorbedoelde vermoeden is uitgegaan, bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien verdachte, zoals naar moet worden aangenomen hier het geval is geweest, hoewel in persoon gedagvaard, ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in eerste aanleg voor een andere strafzaak in verzekering was gesteld en op het politiebureau verbleef zonder dat dit de rechter bekend was. Hierbij verdient opmerking dat in elk geval een in eerste aanleg gemaakte inbreuk op het recht van verdachte om bij de berechting aanwezig te zijn wordt hersteld door een behandeling in appèl in zijn aanwezigheid. Hier heeft ook de behandeling in appèl bij verstek plaatsgevonden. De dagvaarding in appèl is op de wettelijk voorgeschreven wijze betekend aan de Griffier van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend was. Verdachte heeft appèl ingesteld toen hij verbleef in het HvB en heeft zich na zijn invrijheidstelling laten uitschrijven uit het GBA met als vermelding "land onbekend", welke registratie ook nog gold ten tijde van de appèlbehandeling. Niet blijkt dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat een dagvaarding voor de terechtzitting in appèl hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt. Gelet op een en ander moet hij geacht worden alsnog afstand te hebben gedaan van zijn recht om in zijn aanwezigheid te worden berecht.

Uitspraak

17 januari 2006

Strafkamer

nr. 03567/04

AGJ/SB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 juli 2004, nummer 20/001980-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging in cassatie uit anderen hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Leuvense Poort" te 's-Hertogenbosch.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda van 2 maart 2004 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast" en 2. "bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Oisterwijk, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht waarom de verdachte niet ter terechtzitting van de Politierechter aanwezig was.

3.2. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden voor wat betreft de procesgang, en voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

i) op 3 januari 2004 is de dagvaarding van de verdachte om op 2 maart 2004 te 14.00 uur te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter, aan de verdachte in persoon uitgereikt;

ii) een aan de schriftuur gehechte brief van 22 februari 2005 van J. Broeders, Arrondissementsparket Breda, aan de raadsman vermeldt dat de verdachte op 28 februari 2004 in verzekering is gesteld ter zake van een andere strafzaak en dat hij van 28 februari 2004 tot 4 maart 2004 op het politiebureau te Tilburg en vervolgens van 4 maart 2004 tot 10 april 2004 in de penitentiaire inrichting 'De Boschpoort' te Breda verbleven heeft;

iii) op de terechtzitting van de Politierechter van 2 maart 2004 is de verdachte noch een raadsman verschenen, is tegen de verdachte verstek verleend en is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand, waarbij voorts de tenuitvoerlegging is gelast van een bij vonnis van 11 juni 2003 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden;

iv) de verdachte heeft op 8 maart 2004 bij verklaring als bedoeld in art. 451a, eerste lid, Sv gericht aan de directeur van de penitentiaire inrichting 'De Boschpoort' te Breda, hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis;

v) op 16 juni 2004 is aan de griffier van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was, uitgereikt een dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting van het Hof op 6 juli 2004 te 15.00 uur. Een aan die akte gehecht GBA-overzicht op naam van de verdachte vermeldt: "Vanaf 19-04-2004. Adres: vertrokken naar land onbekend".

vi) op de terechtzitting van het Hof van 6 juli 2004 is de verdachte noch een raadsman verschenen, is tegen de verdachte verstek verleend en is het onderzoek in de strafzaak van de verdachte gesloten.

3.3. Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding aan een verdachte in persoon is betekend en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, rov. 3.33). Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat, in het geval de rechter in eerste aanleg klaarblijkelijk van dit vermoeden is uitgegaan en de zaak bij verstek heeft behandeld, het hof - indien noch de verdachte noch een raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen - verplicht is een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de beslissing van de eerste rechter om de zaak bij verstek af te doen.

3.4. Voorzover het middel erover klaagt dat het Hof niet ervan heeft doen blijken een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag waarom de verdachte niet aanwezig was ter terechtzitting van de Politierechter, kan het derhalve niet tot cassatie leiden.

3.5. Het middel stelt in de toelichting dat sprake is geweest van schending van art. 6 EVRM en art. 14, derde lid sub d, IVBPR, nu de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak door de Politierechter voor een andere zaak in verzekering was gesteld en ondanks het feit dat hij aan de politie te kennen had gegeven persoonlijk ter terechtzitting van de Politierechter te willen verschijnen, daartoe niet in de gelegenheid is gesteld.

3.6. In het geval de rechter van het in de eerste volzin van 3.3 bedoelde vermoeden is uitgegaan, bestaat de mogelijkheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat feitelijk aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan.

Dit kan zich voordoen indien de verdachte, zoals naar moet worden aangenomen hier het geval is geweest, hoewel in persoon gedagvaard, ten tijde van de behandeling van zijn strafzaak in eerste aanleg voor een andere strafzaak in verzekering was gesteld en op het politiebureau verbleef zonder dat dit de rechter bekend was.

Hierbij verdient opmerking dat in elk geval een in eerste aanleg gemaakte inbreuk op het recht van de verdachte om bij de berechting aanwezig te zijn wordt hersteld door een behandeling in hoger beroep in zijn aanwezigheid.

3.7. Hier heeft ook de behandeling in hoger beroep bij verstek plaatsgevonden. De dagvaarding in hoger beroep is op de wettelijk voorgeschreven wijze betekend aan de Griffier van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats bekend was. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld toen hij verbleef in het huis van bewaring en heeft zich na zijn invrijheidstelling laten uitschrijven uit het GBA met als vermelding "land onbekend", welke registratie ook nog gold ten tijde van de behandeling in hoger beroep. Niet blijkt dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat een dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt.

Gelet op een en ander moet hij geacht worden alsnog afstand te hebben gedaan van zijn recht om in zijn aanwezigheid te worden berecht.

3.8. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 17 januari 2006.