Home

Hoge Raad, 18-04-2006, AV2365, 01413/05

Hoge Raad, 18-04-2006, AV2365, 01413/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 april 2006
Datum publicatie
20 april 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV2365
Formele relaties
Zaaknummer
01413/05

Inhoudsindicatie

Ex art. 342.2 Sv kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring(en) van één getuige. Dat verdachte de feiten 4 en 5 heeft begaan, heeft het hof afgeleid uit 2 verklaringen van getuige X. De bewezenverklaring van die feiten is ontoereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat 1 van die verklaringen voor het bewijs is gebezigd in de vorm van een ambtsedig pv van die X, omdat dat relaas betrekking had op een op een ander tijdstip plaatsgevonden hebbende gebeurtenis.

Uitspraak

18 april 2006

Strafkamer

nr. 01413/05

PB/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 november 2004, nummer 24/000695-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Grittenborgh" te Hoogeveen.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 8 mei 2003 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van (zaak A) 1. "verkrachting", 2. "poging tot doodslag", 4. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen" en 5. "mishandeling", (zaak B) 1. "in een woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen" en 2. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van zijn bediening" en (zaak C) 1. "in een woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen", 2. "mishandeling", 3. "mishandeling", 4. "wederspannigheid" en 5. "eenvoudige belediging" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.000,-, de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, doch uitsluitend voorzover daarbij de feiten aangeduid als zaak C4 en C5 bewezen en strafbaar zijn verklaard en de verdachte ter zake van die twee feiten strafbaar is verklaard, dat de Hoge Raad de verdachte van die feiten zal vrijspreken, met verwerping van het beroep voor het overige.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de bewezenverklaring van de onder C4 en C5 tenlastegelegde feiten uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van telkens één getuige.

3.2. Ten laste van de verdachte is onder C4 en C5 bewezenverklaard dat:

"C (...)

4. hij op 2 september 2002 te Sneek, toen een politieambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit had aangehouden en had vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, heeft verzet door met een tas waarin zich bierflesjes bevonden een zwaaiende beweging te maken in de richting van die ambtenaar en tevens te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden;

5. hij op 19 juni 2002 te Sneek, in de gemeente Sneek, opzettelijk een persoon genaamd [K], in het openbaar mondeling heeft beledigd, door voornoemde [K] mondeling de woorden toe te voegen: "Ik spuug op jou"."

3.3. Het door het Hof daartoe gebezigde bewijsmiddel 18, de daaraan toegevoegde nadere bewijsoverweging en het in die overweging aangeduide bewijsmiddel 11 houden het volgende in:

"18. Een proces-verbaal van aangifte, nummer 2002083383-9, d.d. 6 september 2002 op ambtseed opgemaakt door J.S.M. Bouwhuis, inspecteur van politie, Team Sneek-Noord (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van [K] voornoemd:

Op 19 juni 2002 zat ik met een kennis op het terras van [A] aan het [a-straat] in Sneek. Toen [verdachte] langs het terras van [A] kwam lopen, ontdekte hij mij op dit terras. Hij kwam toen naar het tafeltje gelopen waar ik zat. Hij riep hardop: 'Ik spuug op jou'. Op 2 september 2002 bevond ik mij in het [B] aan de [b-straat] te Sneek. Ik zat voor een raam te eten. Op dat moment zag ik [verdachte] langslopen. Hij zag mij binnen voor het raam zitten. Hij stond ongeveer een meter voor het raam en begon tegen mij te schreeuwen. Hij heeft zeker vijf minuten voor het raam staan schreeuwen. [verdachte] verscheen vervolgens even later voor de vierde keer voor het raam van het restaurant waar ik zat. Hij riep dingen tegen mij, die ik hinderlijk en vervelend en beledigend vond. Ik moest mij onder andere aan een psychiatrisch onderzoek onderwerpen. De andere gasten in het restaurant keken naar mij. Het was gênant. Ik ben vervolgens naar buiten gegaan en heb [verdachte] bij zijn arm beetgepakt. Ik zei dat ik hem aanhield wegens belediging. [verdachte] begon zich toen los te trekken en te rukken. Ik heb hem tijdens dit verzet aangezegd dat hij was aangehouden en dat hij zich aan zijn aanhouding onttrok door verzet te plegen. Toen [verdachte] bezig was zich los te trekken toen ik hem bij zijn jas beet had, zwaaide hij met een plastic zak waar later flesjes bier in bleken te zitten. Hij probeerde mij met die plastic tas te slaan.

Nadere bewijsoverweging

Het hof leidt uit bewijsmiddel 11 af dat verdachte [K] kende als politieambtenaar. Toen hij werd aangehouden wegens zijn hinderlijke en beledigende gedrag jegens deze politiefunctionaris moet hij hebben begrepen dat zij in de rechtmatige uitoefening van haar bediening was."

"11. Een proces-verbaal van bevindingen, nummer 2002054168-1, d.d. 26 juni 2002, op ambtseed opgemaakt door [K], [hoofdagent van politie, Team Sneek-Zuid] (...) - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van [K], voornoemd:

Op donderdag 13 juni 2002 stond ik in de ophoudkamer van het bureau van politie te Sneek. Ik hield mij bezig met het ontboeien van verdachte [verdachte]. Ik was gekleed in uniform. Op dat moment hoorde ik dat verdachte [verdachte] tegen mij zei: 'Ga weg trut'. Vervolgens zag en hoorde ik dat verdachte [verdachte] wederom een aantal keren in mijn richting keek en zei: Rot op trut, ga weg trut'."

3.4. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring of verklaringen van één getuige.

Dat de verdachte de feiten C4 en C5 heeft begaan, heeft het Hof blijkens de hierboven onder 3.3 weergegeven bewijsconstructie afgeleid uit twee verklaringen van de getuige [K]. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring van de feiten C4 en C5 ontoereikend is gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat één van die verklaringen voor het bewijs is gebezigd in de vorm van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van genoemde [K], omdat dat relaas betrekking had op een op een ander tijdstip plaatsgevonden hebbende gebeurtenis.

3.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 3 november 2004 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 10 januari 2006 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen zal ingeval van strafoplegging die overschrijding daarbij dienen te betrekken.

5. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder C4 en C5 tenlastegelegde en de opgelegde gevangenisstraf;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 april 2006.