Hoge Raad, 13-06-2006, AV6195, 01575/05
Hoge Raad, 13-06-2006, AV6195, 01575/05
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 juni 2006
- Datum publicatie
- 22 juni 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AV6195
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV6195
- Zaaknummer
- 01575/05
Inhoudsindicatie
Gesloten stelsel van rechtsmiddelen en oordeel RC. De RC oordeelde de inverzekeringstelling onrechtmatig. Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de RC tot dit oordeel kwam nadat de raadsman had aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld was, dat het oordeel van de RC voor de zittingsrechter onaantastbaar is en dat daaruit voortvloeit dat de resultaten van de doorzoeking moeten worden uitgesloten omdat daarvoor ook onvoldoende grond bestond. Het hof oordeelde de doorzoeking rechtmatig en verbond aan de volgens de RC onrechtmatige inverzekeringstelling – aan welk oordeel het hof zich gebonden achtte – geen consequenties. HR: Ook al zou moeten worden aangenomen dat aan het oordeel van de RC dat de inverzekeringstelling onrechtmatig was ten grondslag lag dat er onvoldoende verdenking bestond, dan stond het het hof vrij zich o.b.v. de hem t.t.v. het onderzoek ter terechtzitting bekende feiten zelfstandig een oordeel te vormen over die verdenking bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de doorzoeking en het daardoor verkregen bewijs. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat daaraan niet in de weg.
Uitspraak
13 juni 2006
Strafkamer
nr. 01575/05
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 februari 2005, nummer 21/000962-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 24 november 2003 - de verdachte ter zake van 1. "handelen in strijd met arikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie (oud), terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie (oud)" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet (oud) gegeven verbod" en 3 subsidiair "opzetheling, meermalen gepleegd" en 4. primair "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof, in strijd met het stelsel van gesloten rechtsmiddelen, ten onrechte, althans op ontoereikende gronden, inhoudelijk heeft geoordeeld over een kwestie waarover de Rechter-Commissaris reeds een oordeel heeft gegeven.
3.2. Tot de stukken van het geding behoort onder meer een (kopie van een) proces-verbaal van een verhoor van de verdachte door de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te Arnhem van 12 oktober 2001, inhoudende:
"Op de gestelde vragen antwoordt de verdachte als volgt:
U zegt dat u mij hoort over de inverzekeringstelling.
De aanhouding is vreselijk geweest. Ik heb er nachtmerries van. Het is met een arrestatieteam gebeurd. Ze hebben me vreselijk aangepakt. Waar ze vandaan gekomen zijn weet ik niet. Ik ben niet de mens waar dat voor nodig is. Heel [woonplaats] weet dat. Ik moest zelf om mijn kleren en schoenen vragen. Op politiebureau werd mijn broek naar beneden getrokken en ik moest voorover buigen. Men zei als je deur dicht hoort vallen mag je pas kijken. Verder ben ik daarna netjes behandeld door de politie.
(...)
De rechter-commissaris deelt de verdachte om 14.05 uur mee dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is geweest."
3.3. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er ten aanzien van de aanhouding van zijn cliënt en de zoeking in de woning [a-straat 1] onvoldoende redelijk vermoeden van schuld was. Hij heeft hiertoe het volgende gesteld. Bij het verhoor door de rechter-commissaris uit hoofde van artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering is door de verdediging aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld aanwezig was. De rechter-commissaris heeft vervolgens de inverzekeringstelling onrechtmatig geoordeeld. De raadsman heeft aangevoerd dat dit oordeel van de rechter-commissaris voor de zittingsrechter, volgens de Hoge Raad, onaantastbaar is. Dit brengt volgens de raadsman mee dat er tevens onvoldoende grond was om tot zoeking in de woning over te gaan. Hij concludeert dat het bewijsmateriaal tengevolge van de onrechtmatige doorzoeking van de woning dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Blijkens een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid Gelderland-Zuid kwam in de maand maart 2001 de navolgende informatie binnen:
"[Verdachte] is in het bezit van meerdere vuurwapens. Hij bewaart deze wapens in zijn woning/caravan aan de [a-straat] te [woonplaats]". Naast deze informatie kwam bij de Criminele Inlichtingen Eenheid informatie binnen over diverse familieleden van verdachte inzake de verdenking van handel in wapens, het kweken van hennep en autodiefstallen. In dit kader is een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld tegen zowel verdachte als de medeverdachten, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], allen woonachtig aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. De juistheid van die informatie werd waar het familieleden betrof tenminste deels bevestigd door de inhoud van voor de doorzoeking afgeluisterde telefoongesprekken, welke werden gevoerd na maart 2001.
Het hof concludeert op grond van de aanwezige informatie in het dossier dat het optreden van politie en justitie was gebaseerd op een verdenking van onder meer het bezit van en de handel in wapens tegen verdachte en meerdere van zijn familieleden, allen woonachtig op hetzelfde woonwagencentrum, waarbij een gecoördineerde actie tegen verdachte en diens medeverdachten vanwege het kennelijk ingeschatte risico noodzakelijk werd geacht, met doorzoeking van meerdere woningen, schuren, loodsen en percelen.
Naar het oordeel van het hof bestond er op grond van de aanwezige informatie een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte. Het enkele feit dat er een periode van ongeveer een half jaar is verstreken tussen de informatie die de Criminele Inlichtingen Eenheid in maart 2001 over verdachte heeft ontvangen en de doorzoeking van de woning op 9 oktober 2001, is naar oordeel van het hof onvoldoende om te stellen dat de doorzoeking onrechtmatig is geweest. Het hof merkt op dat de doorzoeking van de woning van verdachte derhalve rechtmatig is geweest en acht hetgeen bij deze doorzoeking is aangetroffen bruikbaar voor het bewijs.
Ingevolge de beslissing van de Hoge Raad van 8 mei 2001, NJ 2001/587 is een beslissing over de rechtmatigheid van aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte voorbehouden aan de rechter-commissaris en diens beslissing is door het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht voor de zittingsrechter onaantastbaar. Het hof moet derhalve uitgaan van de juistheid van die beslissing.
De beslissing van de rechter-commissaris van 12 oktober 2001 waarin deze, in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling op grond van het bepaalde in artikel 59a van het Wetboek van Strafvordering, de inverzekeringstelling onrechtmatig heeft geoordeeld, is niet (nader) gemotiveerd. Uit die beslissing kan op generlei wijze worden afgeleid welk(e) mogelijk(e) gebrek(en) of verzuim(en) de rechter-commissaris heeft geconstateerd. Ook diens verhoor als getuige ter terechtzitting heeft op dit punt geen opheldering gebracht.
Het hof overweegt tenslotte dat niet is gebleken van een doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte door het optreden van politie en justitie in het vooronderzoek te kort doen aan het recht van verdachte op een behoorlijke behandeling van diens zaak. Naar het oordeel van het hof is de verdachte ook overigens niet zodanig in zijn belangen geschaad dat er consequenties, zoals bewijsuitsluiting, aan zouden moeten worden verbonden. Het hof verwerpt het verweer."
3.4. Het middel faalt. Ook al zou moeten worden aangenomen dat aan het oordeel van de Rechter-Commissaris dat de inverzekeringstelling onrechtmatig was ten grondslag lag dat er onvoldoende verdenking bestond, dan stond het het Hof vrij zich op basis van de hem ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bekende feiten zelfstandig een oordeel te vormen over die verdenking bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de doorzoeking en het daardoor verkregen bewijs. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan niet in de weg.
3.5. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 juni 2006.