Home

Hoge Raad, 29-08-2006, AX6420, 02316/05

Hoge Raad, 29-08-2006, AX6420, 02316/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 augustus 2006
Datum publicatie
30 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AX6420
Formele relaties
Zaaknummer
02316/05

Inhoudsindicatie

Bewijs radarverklikker en art. 5.1.6 Voertuigreglement. Gelet op de tekst van art. 5.1.6 Voertuigreglement, opgenomen in hfst. 5, getiteld ‘permanente eisen’, en de toelichting daarop behoeft voor het bewijs van de geschiktheid a.b.i. die bepaling niet vast te staan dat het apparaat t.t.v. het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde. Beslissend is de technische bestemming van het apparaat in die zin dat het kennelijk is ontworpen en tot doel heeft de aanwezigheid te signaleren van in gebruik zijnde radarapparatuur waarmee een overschrijding van de maximumsnelheid kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat het apparaat een defect vertoont, zoals ter terechtzitting als mogelijkheid is aangevoerd, is dus niet van belang. Voorts vindt de opvatting dat voor strafbaarheid t.z.v. de onderhavige overtreding uit de bewijsmiddelen dient te volgen dat verdachte in meerdere of mindere mate zich ervan bewust is geweest dat zijn gedragingen betrekking hadden op een geschikt radarontvangstapparaat, geen steun in het recht.

Uitspraak

29 augustus 2006

Strafkamer

nr. 02316/05

LR/JH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, enkelvoudige kamer, van 15 april 2005, nummer 21/007469-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht, locatie Amersfoort van 23 december 2004 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 5.1.6. van het Voertuigreglement" veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde feit niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.

3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 30 januari 2004, te Soest, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Soesterbergstraat, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee heeft gereden, terwijl in het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was, dat geschikt was om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen;"

3.2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:

a. de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof op 1 april 2005, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:

"Ik heb op 30 januari 2004 te Soest op de Soesterbergsestraat gereden als bestuurder van een personenauto, een Alfa Romeo, met het kenteken [AA-BB-00], terwijl in die auto een radardetector aanwezig was. Deze radardetector was achter de voorruit gemonteerd. "

b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als relaas van verbalisanten of één van hen - zakelijk weergegeven -:

"Ik, W.N. Warnier, zag/constateerde dat een persoon als bestuurder van een voertuig heeft gereden terwijl in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig was, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen.

Overtredingsgegevens:

Datum: 30 januari 2004

Plaats: Soest

Locatie: Soesterbergsestraat. Een voor het openbaar verkeer openstaande weg

Voertuig: personenauto

Merk/type: Alfa

Kenteken: [AA-BB-00]

Radardetector is door verbalisant Warnier inbeslaggenomen en is gedeponeerd politiebureau Baarn onder no 04-033616.

Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, W.J. Wiersma, daarnaar gevraagd, de volgende persoonsgegevens:

Naam: [verdachte]

Voorletters: [voorletters]

Voornamen: [voornamen]

Geboorteplaats: [geboorteplaats]

Geboortedatum: [geboortedatum]

Straatnaam: [a-straat 1]

PC/woonplaats: [woonplaats]

Ik, Warnier, zag dat verdachte reed in een personenauto terwijl een radardetector aan het voorraam was gemonteerd."

3.2.3. Het Hof heeft een gevoerd bewijsverweer als volgt samengevat en verworpen:

"Voorts heeft verdachte ter terechtzitting aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het aan hem telastegelegde feit, nu niet vast staat dat de radardetector geschikt was om te detecteren.

Daarbij heeft hij gesteld dat het desbetreffend apparaat reeds maanden was afgekoppeld van de stroomvoorziening en ijdel in de lucht hing, terwijl niet is vastgesteld of het ten tijde van het constateren van het feit nog werkte.

Het hof verwerpt ook dit verweer. Met het hiervoor aangehaalde Besluit van 3 november 2003 is een algeheel verbod op het aanwezig hebben in of aan een motorrijtuig, het invoeren, te koop aanbieden, in voorraad hebben en afleveren van radarontvangstapparaten (radarverklikkers) ingevoerd. Uit de eveneens hiervoor aangehaalde Nota van Toelichting blijkt dat het besluit ertoe strekt om radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Naar het oordeel van het hof wordt aldus slechts het technische doel van het apparaat aangegeven, zulks ter onderscheiding van soortgelijke radarontvangstapparaten die een ander doel hebben. Gelet op het algehele verbod is naar het oordeel van het hof niet vereist dat het apparaat ook daadwerkelijk is aangesloten of dat het apparaat geen mankementen vertoont; slechts de technische bestemming telt.

Overigens heeft verdachte ter terechtzitting erkend dat het radarontvangstapparaat dat in zijn auto is aangetroffen, tot het moment dat hij het apparaat heeft afgekoppeld, daadwerkelijk heeft gewerkt als radarverklikker. Ook heeft hij erkend dat hij wel de vraag opwerpt dat het apparaat daarna mogelijk technisch in het ongerede is geraakt maar dat daarvoor geen concrete aanwijzingen zijn. Het is dus ook niet aannemelijk geworden dat het apparaat technisch in het ongerede is geraakt."

3.3.1. De tenlastelegging is toegesneden op art. 5.1.6 van het Voertuigreglement, welke bepaling bij Besluit van 3 november 2003, houdende wijziging van het Voertuigreglement tot opneming van een verbod voor radarontvangstapparaten (Stb. 2003, 464) in dit reglement is ingevoegd en op 1 januari 2004 in werking is getreden. Deze bepaling luidt als volgt:

"Het is de bestuurder van een motorrijtuig verboden daarmee te rijden en de eigenaar of houder verboden daarmee te laten rijden, indien in of aan het motorrijtuig een radarontvangstapparaat aanwezig is, dat geschikt is om de aanwezigheid aan te tonen van een apparaat dat tot doel heeft om een overschrijding van de maximumsnelheid vast te stellen."

3.3.2. De Nota van Toelichting bij voornoemd Besluit houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Dit besluit strekt ertoe om radarontvangstapparaten te verbieden die geschikt zijn om de bestuurder te waarschuwen dat er een meting van de snelheid plaatsvindt. Het uitvoeren van snelheidscontroles vormt een essentieel onderdeel van de inspanningen van de overheid om de bestuurders van motorrijtuigen ertoe te brengen de geldende snelheidslimieten na te leven. Het overtreden van de snelheidslimieten leidt tot meer verkeers-slachtoffers. De toepassing van de apparaten waarop dit verbod zich richt, zorgt voor een verminderde effectiviteit van deze controles en vormt aldus een gevaar voor de verkeersveiligheid.

(...)

Strekking van het verbod

Met dit besluit wordt niet alleen het aanwezig hebben van radarverklikkers in of aan een rijdend motorrijtuig verboden, maar ook het invoeren, te koop aanbieden, in voorraad hebben en afleveren van de apparaten. Juist door mede de handel te verbieden en hierop effectief te handhaven, wordt het probleem structureel aangepakt.

(...)

Verenigbaarheid van het verbod met het supranationale recht

Zoals hierboven al is uiteengezet vormt het uitvoeren van snelheidscontroles een essentieel onderdeel van de inspanningen van de overheid om de bestuurders van motorrijtuigen ertoe te brengen de geldende snelheidslimieten na te leven. Omdat het overtreden van de snelheidslimieten tot meer verkeersslachtoffers leidt en de toepassing van radarverklikkers voor een verminderde effectiviteit van snelheidscontroles zorgt, is een verbod voor deze apparaten noodzakelijk uit het oogpunt van de verkeersveiligheid.

Voor een goede werking van de huidige snelheidscontroles is het nodig dat de burger niet altijd kan weten waar en wanneer deze controles plaatsvinden. Het uitvoeren ervan vindt op dit moment nog altijd in belangrijke mate plaats met behulp van - al dan niet mobiele - radarapparatuur. Alhoewel er geëxperimenteerd wordt met de toepassing van controle-apparatuur die niet of nauwelijks gedetecteerd kan worden, is deze apparatuur nog niet geschikt om op grote schaal te worden ingezet. De toepassing van middelen als trajectcontroles zijn vooralsnog alleen geschikt op bepaalde wegtrajecten."

3.4. Gelet op de tekst van art. 5.1.6 van het Voertuigreglement, dat is opgenomen in hoofdstuk 5 van het reglement, getiteld 'permanente eisen', en de hiervoor aangehaalde toelichting behoeft voor het bewijs van de geschiktheid als bedoeld in die bepaling niet vast te staan dat het apparaat ten tijde van het constateren van de overtreding was aangesloten en functioneerde.

Beslissend is de technische bestemming van het apparaat in die zin dat het kennelijk is ontworpen en tot doel heeft de aanwezigheid te signaleren van in gebruik zijnde radarapparatuur waarmee een overschrijding van de maximumsnelheid kan worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat het apparaat een defect vertoont, zoals ter terechtzitting als mogelijkheid is aangevoerd, is dus niet van belang.

3.5. In het middel wordt voorts aangevoerd dat voor strafbaarheid ter zake van de onderhavige overtreding uit de bewijsmiddelen dient te volgen dat de verdachte in meerdere of mindere mate zich ervan bewust is geweest dat zijn gedragingen betrekking hadden op een geschikt radarontvangstapparaat. De aan dit onderdeel van het middel ten grondslag liggende opvatting vindt echter geen steun in het recht.

3.6. Het middel faalt dus.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 augustus 2006.