Hoge Raad, 21-11-2006, AY7805, 03536/05 A
Hoge Raad, 21-11-2006, AY7805, 03536/05 A
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 november 2006
- Datum publicatie
- 22 november 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AY7805
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AY7805
- Zaaknummer
- 03536/05 A
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. De keuze van factoren welke voor de strafoplegging van belang zijn te achten is voorbehouden aan de feitenrechter. Die keuze behoeft geen motivering. Wel dienen de factoren ter sprake te zijn gekomen op de terechtzitting (HR LJN AD4286). Dat verdachte heeft waargenomen dat zijn medeverdachte tijdens de overval een meisje verkrachtte valt niet af te leiden uit de gedingstukken zoals deze aan de HR ter kennis zijn gekomen. Die waarneming ligt ook niet besloten in ’s hofs uit de bewijsmiddelen blijkende vaststellingen dat verdachte direct na afloop van de overval aan een medeverdachte had verteld dat een meisje was verkracht en dat hij tijdens de overval een huilend meisje had zien langskomen met afgezakte bovenbroek en zichtbare onderbroek, gevolgd door een medeverdachte. In zoverre is de strafoplegging dan ook niet naar behoren met redenen omkleed.
Uitspraak
21 november 2006
Strafkamer
nr. 03536/05 A
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 16 augustus 2005, nummer HAR 118/2005, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring te Curaçao (Nederlandse Antillen).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 31 maart 2005 - de verdachte ter zake van "medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken" veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J. Goudswaard en mr. I. van Straalen, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen behelzen de klachten dat de strafoplegging niet op toereikende en begrijpelijke wijze is gemotiveerd. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2. Het bestreden vonnis houdt met betrekking tot de strafmotivering, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
"Bij de overval is ook een meisje verkracht. De procureur-generaal heeft naar voren gebracht dat deze omstandigheid een strafverhogende factor is. Het Hof volgt de procureur-generaal daarin niet. Het feit van de verkrachting lag immers zozeer buiten hetgeen voor verdachte omtrent de gang van zaken bij de overval redelijkerwijs te verwachten viel, dat hij voor dat aspect van overval niet verantwoordelijk gehouden kan worden. Wel echter is het zo geweest dat hij op zeker moment heeft waargenomen dat zijn medeverdachte het slachtoffer in kwestie verkrachtte. Verdachte heeft toen niets gedaan om aan die situatie een einde te maken, hoewel dat in zijn vermogen lag. Dat aspect rekent het Hof hem wel aan en dat aspect weegt ten nadele van verdachte mee in de strafmaat."
3.3. Vooropgesteld wordt dat de keuze van factoren welke voor de strafoplegging van belang zijn te achten is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Die keuze behoeft geen motivering. Wel dienen de factoren ter sprake te zijn gekomen op de terechtzitting (vgl. HR 27 november 2001, LJN AD4286).
3.4. Dat de verdachte op zeker moment heeft waargenomen dat zijn medeverdachte tijdens de overval een meisje verkrachtte valt niet af te leiden uit de gedingstukken zoals deze aan de Hoge Raad ter kennis zijn gekomen. Die waarneming ligt ook niet besloten in 's Hofs uit de bewijsmiddelen blijkende vaststellingen dat de verdachte direct na afloop van de overval aan een medeverdachte had verteld dat een meisje was verkracht en dat hij tijdens de overval een huilend meisje had zien langskomen met afgezakte bovenbroek en zichtbare onderbroek, gevolgd door een medeverdachte. In zoverre is de strafoplegging dan ook niet naar behoren met redenen omkleed.
3.5. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
Verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 21 november 2006.