Hoge Raad, 16-01-2007, AZ2481, 00525/06 E
Hoge Raad, 16-01-2007, AZ2481, 00525/06 E
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 januari 2007
- Datum publicatie
- 17 januari 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ2481
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ2481
- Zaaknummer
- 00525/06 E
Inhoudsindicatie
Het hof bezigde voor het bewijs naast niet ambtsedige pv’s niet ondertekende pv’s, terwijl de laatsten slechts een nadere bewerking waren van de eersten. Een door een opsporingsambtenaar opgemaakt pv dat niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, is niet in de wettelijk voorgeschreven vorm opgemaakt en kan slechts als geschrift ex art. 344.1.5º Sv tot het bewijs meewerken. Datzelfde geldt voor een door een opsporingsambtenaar opgemaakt pv dat ism art. 153 Sv niet door de opsporingsambtenaar is ondertekend. Vzv. het hof tot uitdrukking heeft willen brengen dat een pv opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, ook als dat niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, steeds als pv ex art. 344.1.2º Sv heeft te gelden – en dus ogv art. 344.2 Sv als enige bewijsmiddel kan gelden – is dat onjuist. Vzv. het hof heeft geoordeeld dat zowel de ondertekende als de niet-ondertekende pv’s als “andere” geschriften ex art. 344.1.5º Sv tot het bewijs meewerken, geldt dat andere geschriften als in die bepaling bedoeld slechts kunnen gelden ivm de inhoud van andere bewijsmiddelen. Genoemde bepaling noch het bewijsstelsel van het WvSv verzet zich er tegen dat slechts dergelijke andere geschriften tot het bewijs van een strafbaar feit worden gebezigd (HR NJ 2005, 93). In aanmerking genomen evenwel dat het hof heeft geoordeeld dat de niet-ondertekende pv’s slechts een nadere bewerking zijn van de ondertekende pv’s kunnen de eerstgenoemde geschriften niet als een “ander” geschrift in vorenbedoelde zin worden beschouwd. De bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd.
Uitspraak
16 januari 2007
Strafkamer
nr. 00525/06 E
EC/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 12 december 2005, nummer 21/003895-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem locatie Arnhem-Zuid".
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 19 juli 2005 - de verdachte ter zake van 1. en 2. telkens opleverende "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan" veroordeeld tot een geldboete van 80 euro, subsidiair 1 dag hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en terugwijzen of verwijzen, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, tot een bewezenverklaring is gekomen.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"1. op 4 juli 2004 te Nijmegen, opzettelijk, zich van afvalstoffen, te weten een flesje, heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op de bodem te brengen.
2. op 15 januari 2005 in de gemeente Nijmegen, opzettelijk, zich van een hoeveelheid afvalstoffen heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op de bodem te brengen."
3.3. De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:
a. een proces-verbaal van politie ("kennisgeving van bekeuring"), nummer 04070418486207, op 4 juli 2004 opgemaakt door opsporingsambtenaar "6207", onder meer inhoudende:
"Dag, maand, jaar:04-07-2004;
Plaats overtreding:Mariënburg te Nijmegen;
Ik, ambtenaar, constateerde dat op genoemde datum en plaats door verdachte de volgende gedraging werd verricht:
als particulier afval op straat gooien.
De verdachte gaf, daarnaar gevraagd, op te zijn [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]-1975, wonende te [woonplaats].
Overtredingsgegevens:
Betrokkene gooide een glazen flesje op straat."
b. een niet-ondertekend proces-verbaal van politie, op 10 januari 2005 opgemaakt op ambtsbelofte door opsporingsambtenaar M.J. Boerboom, onder meer inhoudende:
"PVB-nr.: 04.07.2004.1848.6207
Ik, M.J. Boerboom, opsporingsambtenaar, zag dat een persoon op 4 juli 2004 op de Mariënberg te Nijmegen als particulier afval op de bodem wierp.
Verdachte: [verdachte]."
Ten aanzien van feit 2:
c. een proces-verbaal van politie ("kennisgeving van bekeuring"), nummer 15010515406146, op 15 januari 2005 opgemaakt door opsporingsambtenaar De Snoo verbalisantnummer "6146", onder meer inhoudende:
"Dag, maand, jaar:15-01-2005;
Plaats overtreding:Tweede Walstraat te Nijmegen;
Ik, ambtenaar, constateerde dat op genoemde datum en plaats door verdachte de volgende gedraging werd verricht:
afval op straat gooien.
De verdachte gaf, daarnaar gevraagd, op te zijn [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]-1975, wonende te [woonplaats].
Overtredingsgegevens:
Betrokkene gooide diverse afvalresten op de openbare weg nadat wij hem verwijderd hadden uit een portiek."
d. een niet-ondertekend proces-verbaal van politie, op 7 maart 2005 opgemaakt op ambtsbelofte door opsporingsambtenaar D.A.H. de Snoo, onder meer inhoudende:
"PVB-nr.: 15.01.2005.1540.6146
Ik, D.A.H. de Snoo, opsporingsambtenaar, zag dat een persoon op 15 januari 2005 op de Tweede Walstraat te Nijmegen als particulier afval op de bodem heeft laten vallen.
Verdachte: [verdachte]."
3.4. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden, omdat aan het wettelijk bewijsminimum niet is voldaan. Immers, de zich in het dossier bevindende kennisgevingen van bekeuring kunnen niet worden beschouwd als processen-verbaal in de zin van de wet, terwijl de documenten die later zijn uitgedraaid ter aanvulling van het proces-verbaal, geen enkele bewijskracht hebben.
Het hof overweegt in dit verband het volgende. Artikel 153, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover van belang, als volgt:
"2. Het wordt door hen persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap."
In het dossier bevinden zich twee kennisgevingen van bekeuring, opgemaakt op respectievelijk 15 januari 2004 en 4 juli 2004. Aan die kennisgevingen van bekeuring is telkens een document gehecht, waarin de gegevens zoals vervat in de kennisgeving van bekeuring zijn uitgewerkt en aangevuld. De advocaat-generaal heeft, in navolging van de officier van justitie, betoogd dat dit document in samenhang met de kennisgeving van bekeuring moet worden beschouwd als een proces-verbaal in de zin van de wet.
Die opvatting vindt naar het oordeel van het hof evenwel geen steun in het recht. Uit de opmaak, inhoud en dagtekening van deze documenten moet worden geconcludeerd dat zij op schrift gestelde duplicaten zijn van de kennisgeving van bekeuring, met aanvulling van die gegevens die in de kennisgeving van bekeuring niet zijn opgenomen. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat deze documenten afkomstig zijn van een centrale verwerkingseenheid en derhalve niet zijn opgemaakt door de verbaliserend opsporingsambtenaar.
Het hof stelt vast dat de documenten niet zijn ondertekend en - naar op grond van het voorgaande moet worden aangenomen - ook niet door de opsporingsambtenaar persoonlijk zijn opgemaakt, terwijl zij, gelet op het verschil in dagtekening, evenmin als bijlage kunnen worden beschouwd bij de kennisgeving van bekeuring. Gelet hierop valt niet in te zien hoe deze documenten anders moeten worden beschouwd dan als een ander geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid onder ten vijfde, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof tekent daarbij aan dat de inhoud van deze documenten ten onrechte de indruk wekt dat het gaat om een wettelijk proces-verbaal dat de bevindingen van een opsporingsambtenaar bevat, die deze bevindingen vervolgens op zijn ambtseed neerlegt in een proces-verbaal.
Ten aanzien van de kennisgevingen van bekeuring moet worden vastgesteld dat deze door de opsporingsambtenaar zijn opgemaakt, gedagtekend en ondertekend, terwijl het hof uit de inhoud van de hiervoor bedoelde andere geschriften is gebleken dat de verbaliserende ambtenaren ook opsporingsambtenaren zijn in de zin van de wet. Op de kennisgeving van bekeuring is evenwel niet vermeld dat deze op ambtseed is opgemaakt. De economische politierechter in de rechtbank Arnhem heeft geoordeeld dat de status van proces-verbaal om die reden niet kan worden aangenomen.
Het hof stelt vast dat het voorschrift om een proces-verbaal op ambtseed op te maken, strekt tot bescherming van het belang tot een waarheidsgetrouwe weergave van de bevindingen van de opsporingsambtenaar. Ter onderstreping van dat belang dient de opsporingsambtenaar een proces-verbaal op te maken op zijn ambtseed. Het enkele gegeven dat niet uitdrukkelijk is opgenomen in het proces-verbaal dat deze op ambtseed of ambsbelofte is opgemaakt, kan evenwel nog niet tot de conclusie leiden dat de bewijswaarde van hetgeen als weergave van de waarnemingen en bevindingen van de opsporingsambtenaar in het proces-verbaal is neergelegd, om die reden zou verminderen. Een proces-verbaal, ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, moet immers geacht worden te zijn opgemaakt op diens ambtseed."
3.5. Art. 153 Sv houdt onder meer in dat een proces-verbaal door een opsporingsambtenaar persoonlijk en op ambtseed dient te worden opgemaakt, gedagtekend en ondertekend. Een door een opsporingsambtenaar opgemaakt
proces-verbaal dat niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, is niet in de wettelijk voorgeschreven vorm opgemaakt en kan slechts als geschrift in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º Sv tot het bewijs meewerken. Datzelfde geldt voor een door een opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal dat in strijd met art. 153 Sv niet door de opsporingsambtenaar is ondertekend.
3.6. Het Hof heeft overwogen dat de omstandigheid dat in de hiervoor onder 3.3 sub a en c vermelde processen-verbaal ("kennisgeving van bekeuring") niet uitdrukkelijk is opgenomen dat deze op ambtseed of ambsbelofte zijn opgemaakt, de bewijswaarde van de waarnemingen en bevindingen van de opsporingsambtenaar die in het proces-verbaal zijn neergelegd, niet om die reden vermindert. Voor zover het Hof daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat een proces-verbaal opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, ook als dat niet vermeldt dat het op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, steeds als proces-verbaal in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 2º Sv heeft te gelden - en dus op grond van art. 344, tweede lid, Sv als enige bewijsmiddel kan gelden - geeft het blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.7. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat zowel de hiervoor onder 3.3 sub a en c vermelde processen-verbaal als de onder 3.3 sub b en d vermelde processen-verbaal als "andere" geschriften als bedoeld in art. 344, eerste lid aanhef en onder 5º Sv tot het bewijs meewerken, geldt het volgende.
Genoemde wetsbepaling houdt in dat andere geschriften als in die bepaling bedoeld slechts kunnen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Noch genoemde bepaling noch het bewijsstelsel van het Wetboek van Strafvordering verzet zich er tegen dat slechts dergelijke andere geschriften tot het bewijs van een strafbaar feit worden gebezigd (vgl. HR 28 september 2004, NJ 2005, 93).
In aanmerking genomen evenwel dat het Hof - niet onbegrijpelijk - heeft geoordeeld dat de onder 3.3 sub b (feit 1) en d (feit 2) vermelde processen-verbaal slechts een nadere bewerking zijn van de onder 3.3 sub a onderscheidenlijk c opgemaakte kennisgevingen van bekeuring kunnen de onder b en d vermelde geschriften niet als een "ander" bewijsmiddel in vorenbedoelde zin worden beschouwd. Dat brengt mee dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
3.8. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 16 januari 2007.