Home

Hoge Raad, 13-03-2007, AZ5461, 00726/06

Hoge Raad, 13-03-2007, AZ5461, 00726/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 maart 2007
Datum publicatie
14 maart 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ5461
Formele relaties
Zaaknummer
00726/06

Inhoudsindicatie

Art. 48 Sr. Verbeterde lezing bewezenverklaring. De in de bewezenverklaring omschreven gedragingen (het beschikbaar stellen van geld om een vuurwapen aan te schaffen en het meermalen deelnemen aan familieberaad waarbij in samenspraak is gekomen tot het besluit het slachtoffer te doden) kunnen niet worden aangemerkt als het behulpzaam zijn bij het (mede)plegen van poging tot moord. Het onderdeel van de tenlastelegging, te weten “respectievelijk bij het plegen van welk misdrijf zij toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest” is a.g.v. een kennelijke misslag in de bewezenverklaring opgenomen. HR leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie in die lezing ongewijzigd blijft, behoeft ’s hofs vergissing niet tot cassatie te leiden.

Uitspraak

13 maart 2007

Strafkamer

nr. 00726/06

SG/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 juni 2005, nummer 22/005758-04, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Dordrecht van 24 juni 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding primair en subsidiair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van "medeplegen van medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord" veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing, maar alleen wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel klaagt dat - gelet op de wijzigingen die met de pen zijn aangebracht in de kantlijn van de ten behoeve van de bewezenverklaring gebezigde kopie van de vordering wijziging tenlastelegging - onduidelijk is wat het Hof bewezen heeft verklaard.

3.2. De Hoge Raad leest het bestreden arrest aldus dat het Hof bewezen heeft geacht dat:

"[Medeverdachte 1], in de periode van 30 november 2003 tot en met 3 december 2003 te Alblasserdam, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en een ander voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool vanaf korte afstand op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2003 tot en met 3 december 2003 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk middelen heeft verschaft respectievelijk bij het plegen van welk misdrijf zij toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door:

a) - ter voltooiing van het besluit om [slachtoffer] te doden geld beschikbaar te stellen om een vuurwapen aan te schaffen, respectievelijk

b) - meermalen deel te nemen aan een familieberaad waarbij (in samenspraak) is gekomen tot het besluit [slachtoffer] te doden."

3.3. Het middel, dat kennelijk uitgaat van een andere lezing van 's Hofs arrest, mist dus feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.

4. Beoordeling van het vierde middel

4.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring en de kwalificatiebeslissing onvoldoende met redenen zijn omkleed aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het (mede)plegen van de poging tot moord door bij dat misdrijf opzettelijk behulpzaam te zijn.

4.2. De bewezenverklaring houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang in - dat de verdachte aan het hiervoor onder 3.2 nader omschreven (mede)plegen van poging tot moord medeplichtig is geweest doordat zij (tezamen en in vereniging met anderen)

"opzettelijk middelen heeft verschaft respectievelijk bij het plegen van welk misdrijf zij toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door:

a) - ter voltooiing van het besluit om [slachtoffer] te doden geld beschikbaar te stellen om een vuurwapen aan te schaffen, respectievelijk

b) - meermalen deel te nemen aan een familieberaad waarbij (in samenspraak) is gekomen tot het besluit [slachtoffer] te doden."

4.3. De in de bewezenverklaring omschreven gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als het behulpzaam zijn bij het (mede)plegen van poging tot moord. In zoverre is het middel gegrond. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu moet worden aangenomen dat dit onderdeel van de tenlastelegging, te weten: "respectievelijk bij het plegen van welk misdrijf zij toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest", als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie in die lezing ongewijzigd blijft, behoeft 's Hofs vergissing niet tot cassatie te leiden.

5. Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Beoordeling van het eerste middel

6.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

6.2. De verdachte heeft op 6 juli 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 13 maart 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.

7. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

Vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en elf maanden beloopt;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 13 maart 2007.