Hoge Raad, 26-01-2007, AZ6961, 43055
Hoge Raad, 26-01-2007, AZ6961, 43055
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 januari 2007
- Datum publicatie
- 26 januari 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ6961
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2006:AV3424, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 43055
Inhoudsindicatie
Grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing. Compromis ter zitting?
Uitspraak
Nr. 43.055
26 januari 2007
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Curaçao (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 januari 2006, nr. 03/02234, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Navorderingsaanslag en bezwaar
Aan belanghebbende, die aanvankelijk voor het jaar 1993 in de vennootschapsbelasting was aangeslagen naar een belastbaar bedrag van ƒ 864.992, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.702.942, met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag tot op 50 percent kwijtschelding heeft verleend. Na daartegen gemaakt bezwaar is bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de verhoging geheel kwijtgescholden.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem. De uitspraak van dit hof van 11 maart 2002 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 19 september 2003, nr. 38372, BNB 2003/370, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.335.352. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
4. Beoordeling van de middelen
4.1. Middel 1 strekt ten betoge dat het Hof buiten de verwijzingsopdracht is getreden door te onderzoeken of ter zitting van het Gerechtshof te Arnhem van 16 maart 2000 een voorwaardelijk compromis tussen belanghebbende en de Inspecteur is tot stand gekomen met betrekking tot de waardering van de pensioenrechten.
Het middel faalt. In zijn bij het verwijzingsarrest vernietigde uitspraak heeft het Gerechtshof te Arnhem niet vastgesteld dat ter zitting van 16 maart 2000 een compromis als hiervoor bedoeld is gesloten. Blijkens zijn pleitnota voor de zitting van dat hof van 1 februari 2001 heeft de Inspecteur bestreden dat zodanig compromis tot stand is gekomen. Het Gerechtshof te Arnhem heeft daarover geen oordeel gegeven. In het licht van dit een en ander kan niet worden gezegd dat het Hof buiten de rechtsstrijd na verwijzing zoals die voorvloeide uit de verwijzingsopdracht is getreden door te onderzoeken of er wel ter zitting van 16 maart 2000 een compromis tot stand is gekomen.
4.2. Hetgeen in middel 2 omtrent de bijzondere bewijskracht van een proces-verbaal van een zitting wordt aangevoerd, kan - wat daarvan zij - niet afdoen aan hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen. Het middel faalt derhalve.
4.3. Middel 3 kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.