Hoge Raad, 27-03-2007, AZ7729, 01156/06
Hoge Raad, 27-03-2007, AZ7729, 01156/06
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 maart 2007
- Datum publicatie
- 27 maart 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ7729
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ7729
- Zaaknummer
- 01156/06
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 416, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 359
Inhoudsindicatie
Schuldheling. Uit de bewijsmiddelen in samenhang met de bewijsoverweging kan niet worden afgeleid dat verdachte t.t.v. het voorhanden krijgen van het mes redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door enig misdrijf verkregen goed betrof. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Uitspraak
27 maart 2007
Strafkamer
nr. 01156/06
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 augustus 2005, nummer 22/008032-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 16 december 2004 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 4 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 2. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd", 4 subsidiair "schuldheling" en 5. "poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit en ten aanzien van de strafoplegging en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde feit niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 4 subsidiair bewezenverklaard dat:
"hij op 25 juli 2004 te 's-Gravenhage een survivalmes (met TNO logo) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat mes redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
3.2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik weet niet hoe lang ik het TNO-mes al in mijn bezit had toen ik op 25 juli 2004 werd aangehouden. Ik had dat mes van een andere gebruiker gekregen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:
"Ik doe aangifte van diefstal uit mijn auto tussen 24 juli 2004, 21.30 uur en 25 juli 2004, 15.40 uur. Ik zag dat een survivalmes uit mijn handschoenenkastje was weggenomen. Aan niemand werd toestemming gegeven voor het plegen van dit feit.
Goederenbijlage:
- een survivalmes met TNO logo."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en andere opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
"Op 25 juli 2004 te 19.27 uur te 's-Gravenhage is aangehouden:
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1970."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van verbalisant:
"Ik heb onder de verdachte [verdachte] inbeslaggenomen:
- een Leatherman mes met TNO inscriptie."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:
"U toont mij een mes. (Noot verbalisant: ik toonde aangeefster het in beslag genomen mes van het merk Leatherman en voorzien van een logo van TNO). Ik herken dat mes met 100% zekerheid als het mes dat bij de inbraak uit mijn auto is weggenomen."
3.2.3. In de aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft het Hof de volgende bewijsoverweging opgenomen:
"De verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe lang hij het betreffende mes al in zijn bezit had toen hij op 25 juli 2004 werd aangehouden en dat hij het mes van een andere gebruiker had gekregen.
Het hof is van oordeel dat, gelet ook op de inscriptie in het mes en met name de persoon van wie hij het mes heeft gekregen, de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door enig misdrijf verkregen goed betrof."
3.3. Uit de hiervoor onder 3.2.2 weergegeven bewijsmiddelen in samenhang met de onder 3.2.3 weergegeven bewijsoverweging kan niet worden afgeleid dat de verdachte het onder 4 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. De bewezenverklaring van dat feit is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 27 maart 2007.