Home

Hoge Raad, 16-02-2007, AZ8574, 42229

Hoge Raad, 16-02-2007, AZ8574, 42229

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 februari 2007
Datum publicatie
16 februari 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ8574
Zaaknummer
42229

Inhoudsindicatie

Kan belanghebbende zich er op beroepen dat hij is geschaad in zijn procespositie nu het Hof verkeerd had gehandeld door de zaak eerder terug te wijzen naar de Inspecteur?

Uitspraak

Nr. 42.229

16 februari 2007

LB

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 mei 2005, nr. 99/00414, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 30 september 1994 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 340.406 aan enkelvoudige belasting met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent. Van een gedeelte van de verhoging heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding verleend tot op vijfentwintig percent. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de verhoging van de nageheven belasting verminderd tot ƒ 356.857, het kwijtscheldingsbesluit vernietigd en kwijtschelding van de verhoging verleend tot op tachtig percent van een bedrag van ƒ 257.367 en tot op twintig percent van een bedrag van ƒ 79.490. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

De middelen I - III gaan uit van de opvatting dat het Hof voor de wijze waarop de zaak moest worden behandeld en beslist, consequenties had moeten verbinden aan de (gevolgen van de) onjuistheid van zijn eerdere uitspraak van 14 september 2000, die hierin was gelegen dat daarbij aan de Inspecteur werd opgedragen een nieuwe uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende te doen.

De middelen falen. Bij de uitspraak van 14 september 2000 is de (eerste) uitspraak van de Inspecteur op belanghebbendes bezwaarschrift vernietigd - omdat de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet of onvoldoende was gemotiveerd - zonder dat daarvoor door het hof een andere beslissing in de plaats is gesteld. Tegen eerstvermelde uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend. Die uitspraak bracht derhalve mee dat nadien de procedure diende te worden afgewikkeld alsof deze zich (opnieuw) bevond in de fase dat een bezwaarschrift voorlag waarop (voor het eerst) uitspraak diende te worden gedaan, en dat tegen die uitspraak beroep kon worden ingesteld, met alle daaraan voor beide partijen verbonden processuele mogelijkheden, als ware in deze zaak nog niet eerder beroep ingesteld.

Middel IV kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. Van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2007.