Home

Hoge Raad, 25-05-2007, BA2495, C06/037HR

Hoge Raad, 25-05-2007, BA2495, C06/037HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 mei 2007
Datum publicatie
25 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA2495
Formele relaties
Zaaknummer
C06/037HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1039, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 1065

Inhoudsindicatie

Arbitragerecht. Vernietiging van een arbitraal vonnis wegens schending van het in art. 1039 lid 1 Rv. neergelegde fundamentele recht van hoor en wederhoor op de voet van art. 1065 lid 1, onder e, Rv. door het horen van een niet-aangekondigde getuige ter zitting van het scheidsgerecht en door de wederpartij geen gelegenheid te bieden tot reactie noch tot contra-enquête.

Uitspraak

25 mei 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/037HR

RM/MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. E. Grabandt,

t e g e n

ANOVA FOOD B.V.,

gevestigd te 's-Hertogenbosch,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie - verder te noemen: Anova - heeft bij exploot van 24 december 2002 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd het tussen haar en [eiser] op 30 september 2002 gewezen arbitraal vonnis te vernietigen en [eiser] alsnog te veroordelen tot betaling van een bedrag € 62.267,31, te vermeerderen met rente en kosten.

[Eiser] heeft de vordering bestreden.

De rechtbank heeft bij vonnis van 28 juli 2004 het arbitrale vonnis vernietigd voorzover de arbiters de vordering van Anova hebben afgewezen en Anova voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.

Bij arrest van 29 september 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen Anova is verstek verleend.

De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1.1-1.16 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.

3.2 Kort samengevat gaat het, voorzover in cassatie van belang, om het volgende.

(i) Het geschil tussen partijen betreft een door [eiser] afgegeven balansgarantie met het oog op de verkoop van de aandelen in Novavis B.V. (hierna: Novavis) aan Anova. In de overnamebalans is geen backserviceverplichting opgenomen in verband met pensioentoezeggingen die Novavis, op basis van het "final pay" systeem, vóór de overdracht van de aandelen jegens enige medewerkers heeft gedaan.

(ii) Anova heeft het tussen partijen hieromtrent gerezen geschil voorgelegd aan het Nederlands Arbitrage Instituut en - zakelijk weergegeven - gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 137.219,09. Aan deze vordering heeft Anova ten grondslag gelegd dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat [eiser] wist dan wel behoorde te weten dat Novavis voorafgaande aan de aandelenoverdracht aan enige werknemers een pensioentoezegging had gedaan, dat hiervan geen melding is gemaakt in de overnamebalans en dat [eiser] haar hiervan ook op geen enkele andere wijze in kennis heeft gesteld.

(iii) Na een mondelinge behandeling in aanwezigheid van partijen en hun advocaten, en een in aansluiting op deze mondelinge behandeling gehouden getuigenverhoor waarbij [getuige 1] met toestemming van partijen als getuige is gehoord, hebben de arbiters, rechtdoende als goede mannen naar billijkheid, bij vonnis van 30 september 2002 de vordering van Anova afgewezen.

(iv) De arbiters hebben in hun vonnis overwogen dat de "ter zitting nog bestaande onduidelijkheid omtrent alle relevante feiten" aanleiding heeft gegeven tot het getuigenverhoor. De arbiters concludeerden uit "hetgeen is komen vast te staan door de verklaring van de getuige [getuige 1], in verband met de door partijen overgelegde stukken" onder meer dat "vóór de bijeenkomst van partijen ten huize van [eiser], toen de definitieve koopprijs van de aandelen tussen partijen werd vastgesteld, Anova wist van het bestaan van een backserviceverplichting in het boekjaar 1998 en dat Anova van deze wetenschap in 1999 geen onderhandelingspunt heeft gemaakt toen de definitieve koopprijs van de aandelen aan de orde was." Deze constatering heeft (mede) geleid tot afwijzing van de vordering van Anova.

3.3 De rechtbank heeft op vordering van Anova het arbitraal vonnis vernietigd voorzover de vordering van Anova daarin is afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

"4.8 [Getuige 1] was geen van partijen onafhankelijke getuige, maar een door [eiser] meegebrachte getuige die werkzaamheden voor [eiser] verrichtte. Anova is, zo volgt uit 4.6 en 4.7, door het verhoor van [getuige 1] als getuige overvallen. Uit het arbitrale vonnis blijkt niet dat [eiser] een bewijsaanbod heeft gedaan en evenmin dat arbiters een bewijsopdracht hebben geformuleerd. Uit de overweging: "De ter zitting nog bestaande onduidelijkheid omtrent alle relevante feiten" die voor de arbiters aanleiding vormde om [getuige 1] als getuige te horen, kan gezien de vage omschrijving niet worden afgeleid dat het voor Anova duidelijk was of moest zijn waartoe het getuigenverhoor diende en welke waarde arbiters aan de verklaring van [getuige 1] zouden toekennen. Dat [getuige 1], hetgeen Anova betwist, met instemming van Anova tijdens de zitting als getuige is gehoord en Anova tijdens de zitting niet heeft verzocht haar in de gelegenheid te stellen getuigen te doen horen, neemt niet weg dat arbiters onder de hiervoor genoemde omstandigheden en gezien het belang dat zij blijkens het arbitrale vonnis aan de verklaring van [getuige 1] hebben toegekend, Anova in de gelegenheid hadden moeten stellen zelf ook getuigen te doen horen en zich over de verklaring van [getuige 1] uit te laten. Dat Anova tijdens de zitting vragen aan [getuige 1] heeft kunnen stellen, maakt dat niet anders. Het stellen van vragen aan een getuige van de wederpartij kan niet op één lijn worden gesteld met het doen horen van getuigen en het zich uitlaten over de door een getuige van de wederpartij afgelegde verklaring.

4.9 Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat arbiters het recht op hoor en wederhoor hebben geschonden en dat de rechtbank op goede grond het arbitrale vonnis heeft vernietigd. Dit betekent dat de eerste grief faalt."

3.4 Het middel keert zich hiertegen met de klacht, kort samengevat, dat het oordeel van het hof dat de arbiters het recht op hoor en wederhoor hebben geschonden en dat de rechtbank op goede grond het arbitraal vonnis vernietigd heeft, rechtens onjuist is, althans onbegrijpelijk en niet toereikend gemotiveerd. Geklaagd wordt in de eerste plaats dat van schending van het recht op hoor en wederhoor geen sprake is geweest en dat het hof heeft miskend dat bij het onderzoek of het scheidsgerecht de procedureregels heeft nageleefd terughoudendheid moet worden betracht met het oog op het feit dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Voorts heeft het hof miskend dat art. 1065 lid 1, onder e, Rv., strekkende tot vernietiging van het arbitrale vonnis in een geval dat sprake is van strijd met een goede procesorde, eveneens met terughoudendheid moet worden toegepast, aldus het middel.

3.5 Bij de beoordeling van het middel, dat terecht tot uitgangspunt neemt dat schending van het in art. 1039 lid 1 Rv. neergelegde recht van hoor en wederhoor op de voet van art. 1065 lid 1, onder e, Rv. kan leiden tot vernietiging van het arbitrale vonnis wegens strijd met de openbare orde of de goede zeden, wordt het volgende vooropgesteld. Het is juist dat niet iedere schending van een in de arbitrageprocedure geldende procedureregel tot vernietiging van het arbitrale vonnis behoeft te leiden en dat zelfs indien schending van procedureregels ertoe leidt dat sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde, art. 1065 lid 1, onder e, Rv. naar zijn aard met terughoudendheid moet worden toegepast (vgl. HR 17-1-2003, nr. C01/301, NJ 2004, 384). Voor een terughoudende toepassing van deze bepaling is echter geen plaats wanneer moet worden geoordeeld dat bij de totstandkoming van het arbitrale vonnis is gehandeld in strijd met het fundamentele recht van hoor en wederhoor. Dat recht is immers in een arbitrale procedure niet van minder betekenis dan in een procedure voor de overheidsrechter.

3.6 Voorzover het middel is gebaseerd op andere rechtsopvattingen dan hiervoor als juist zijn aanvaard, faalt het. Het middel wordt ook voor het overige tevergeefs voorgesteld. Het oordeel van het hof komt naar de kern genomen hierop neer dat de arbiters in verschillende opzichten het recht van hoor en wederhoor hebben geschonden. Dat is in de eerste plaats het geval geweest doordat zij zonder dat een bewijsaanbod was gedaan of een bewijsopdracht was geformuleerd dan wel op andere wijze duidelijk was gemaakt waartoe het getuigenverhoor diende, de door [eiser] ter zitting meegebrachte getuige [getuige 1], die niet onafhankelijk was en werkzaamheden voor [eiser] verrichtte, als getuige hebben gehoord, waardoor Anova werd overvallen. Voorts is volgens het hof Anova weliswaar ter zitting aanwezig geweest waar zij heeft ingestemd met het verhoor, en heeft zij tijdens dat verhoor vragen kunnen stellen, maar dat neemt niet weg dat Anova in de gelegenheid had moeten worden gesteld om, geïnformeerd omtrent het doel waartoe het getuigenverhoor diende, zich uit te laten over de afgelegde verklaring en te verzoeken ook harerzijds (op een later tijdstip) getuigen te doen horen omtrent de volgens de arbiters nog niet opgehelderde en door hen relevant geachte feiten. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent hetgeen uit het recht van hoor en wederhoor voortvloeit. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk, en toereikend gemotiveerd, zeker nu uit de door de arbiters weergegeven verklaring van de getuige blijkt dat diens wetenschap gedeeltelijk berustte op hetgeen de administrateur van Novavis aan de getuige had gezegd, zodat het voor de hand lag dat Anova die administrateur in contra-enquête zou hebben laten horen, waartoe haar echter niet de gelegenheid is geboden. Een bewijsaanbod behoefde Anova hiertoe niet te doen.

3.7 Op het voorgaande stuit het middel in zijn geheel af. Anders dan in de onderdelen nog wordt aangevoerd, is daarbij niet van belang dat de arbiters ingevolge art. 1039 lid 5 Rv. niet gebonden zijn aan de wettelijke bewijsregels, en dat het op zichzelf niet ontoelaatbaar is ter zitting meegebrachte getuigen te horen, ook zonder dat in een tussenvonnis een bewijsopdracht is geformuleerd. Dit neemt immers niet weg dat de arbiters dienen te voorkomen dat zich een schending van het recht van hoor en wederhoor voordoet, zoals in dit geval door het hof - in cassatie tevergeefs bestreden - is aangenomen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Anova begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 mei 2007.